I:503-513
Marcel heeft zich dus eindelijk een toegang kunnen
forceren tot het privédomein van Gilberte. Wanneer haar ouders hem in het
immense trapportaal kruisen – op zijn weg naar Gilberte, nadat hij door een
lakei is binnengelaten – groeten ze hem en ze spreken daarbij de t niet uit (Commen allez-vous (504:12)). Dit doet
natuurlijk denken aan de al even eigenzinnige en nuffige manier waarop Gilberte
haar t’s schrijft. In dat trapportaal valt de immense houten trap op. Volgens
Marcel moet het een antieke trap zijn, en zo vertelt hij het ook aan zijn
ouders want hij wil hen hetzelfde ontzag inboezemen dat ook hem bevangt. (Al
vermoedt hij dat de trap in werkelijkheid helemaal niet zo oud is – hetgeen
wordt bevestigd door wat zijn vader zegt: het appartement van de Swanns is van
vrij recente datum, en dus die trap ook. Marcels vader haalt trouwens de hele
Swann-entourage enigszins naar beneden door te stellen dat hij ooit had
overwogen om ook zijn intrek te nemen in zo’n huis, maar dat hij het niet had
gedaan, ne les trouvant pas commodes et
l’entrée pas assez claire (506:2-3). Marcel verwerpt deze gedachte, die een
te grote smet werpt op het prestige des
Swann (506:5).)
Marcel mag nu bij Gilberte op theevisite
komen, en hij wordt daar telkens voor uitgenodigd door middel van een steeds
wisselend kaartje. Na verloop van tijd komt dan hetzelfde kaarttype terug,
Gilberte volgt duidelijk een bepaald patroon waarbij zij elk van haar invités
een zo groot mogelijke variatie lijkt te willen aanbieden. Net zo is de
theeceremonie tot in de puntjes vastgelegd, terwijl Gilberte ook daarin een
eigen toets lijkt te kunnen aanbrengen door iedere keer te doen alsof haar
gasten een eigen inbreng kunnen hebben: wat zouden jullie ervan zeggen als we
ons eens aan de thee begaven? Prousts vergelijking met Kant is geestig: cet ensemble inchangeable et réglé semblait, comme l’univers nécessaire
de Kant, suspendu à un acte suprême de liberté (506:18-20).
Binnen wacht steevast een immense
chocoladetaart. Samen met de talloze koppen thee die Marcel erbij krijgt
opgediend, staat deze garant voor spijsverteringsproblemen en slapeloze
nachten. Zodat zijn moeder
altijd moet zeggen: ‘C’est ennuyeux, cet
enfant ne peut aller chez les Swann sans rentrer malade.’ (507:8-9)
Wanneer hij samen met Gilberte door de vensters,
die ooit voor hem vijandig blikkerende, gesloten spiegels waren in de wand van
een oninneembare vesting, naar buiten kijkt, naar de gasten die aankomen voor
Mme Swann, raakt zij met haar vlechten zijn wangen aan. Marcel is in de zevende
hemel.
Soms valt Mme Swann binnen, en dan spreekt ze
op dat ‘behaagziek dwingende’ toontje dat ze van Mme Verdurin heeft
overgenomen. Zij informeert naar Marcels ‘nurse’, waarmee zij Françoise
bedoelt. Marcel heeft zich altijd voor Françoise geschaamd, maar nu blijkt het
net Françoise te zijn die de Swanns voor hem heeft ingenomen. Aussitôt
je changeai entièrement d’avis sur Françoise. (508:34-35)
De toegang –
onverhoopt verkregen – tot Gilbertes domein opent alweer een andere toegang tot
een nog hogere, ‘bovennatuurlijke’ ruimte: Le
royaume dans lequel j’étais accueilli était contenu lui-même dans un plus
mystérieux encore où Swann et sa femme menaient leur vie surnaturelle (509:5-8).
Soms, wanneer Gilberte zelf niet thuis is, wordt hij tot
bij Swann of Mme Swann geroepen. Terwijl hij er adviezen met betrekking tot
Gilbertes opvoeding aanhoort, wordt hij als het ware bedwelmd door de met
kunstwerken volgestouwde interieurs. Hij kan er niet van genieten, zo
overdonderd is hij. Hoewel, de voorwerpen stralen er toch een sentiment particulier, triste et voluptueux (510:18)
uit. Dit samengaan van weelde en tristesse lijkt cruciaal – maar op welke
manier?
Mme Swann praat hoogstbekakt. Zij bezigt te
pas en te onpas de uitdrukkingen van aanzienlijke zowel als van onaanzienlijke
personen. De eerste soort uit statusverhogend conformisme, de tweede uit een
vorm van ironisch dedain.
Wanneer M. Swann thuiskomt, beklaagt hij zijn
vrouw omdat ze zoveel visite moet ontvangen. Kijk, nu is ook nog Madame Bontemps bij haar, la femme du chef de cabinet du ministre des
Travaux publics (511:33-34). De relaties van Madame
Bontemps raken op een ingewikkelde manier aan Albertine, die een paar klassen
lager zat dan Gilberte, en van wie Gilberte zegt dat ze vast en zeker ooit très ‘fast’ zal worden, mais en attendant elle a une drôle de touche
(512:36-37). Dit is de eerste vermelding van Albertine, die in de Recherche nog zeer vaak ter sprake zal
worden gebracht.