donderdag 16 mei 2013

Paul Auster, Het boek der illusies


Ik lees graag de boeken van Paul Auster. Iedere keer opnieuw, en zeker naarmate hij, met het verloop der jaren, zijn recept tot vervolmaking lijkt te brengen – De muziek van het toeval, Brooklyn-dwaasheid, Onzichtbaar –, maakt hij mij superenthousiast met zijn filosofische thema’s, zijn vertelkunst, zijn beheersing van ingewikkelde verhaalstructuren, zijn gave stijl en ingehouden humor. Maar daar staat tegenover dat een boek van Auster me nooit bijblijft (ik bedoel met ‘bijblijven’ dat ik het een halfjaar na lectuur nog zou kunnen navertellen). Dan vraag ik me af hoe dat komt. Misschien – paradoxaal genoeg – doordat dit zo’n unieke boeken zijn, doordat niemand schrijft zoals Auster? Je kunt in elk geval van elk van die romans zeggen: ‘Dat is echt Auster’ – zoals je dat bijvoorbeeld met Murakami of Houellebecq ook kunt en houd de romans van deze schrijvers maar eens uit elkaar. Het is alsof het verschil tussen hun boeken en die van alle anderen zo duidelijk is dat de ervaring van dat verschil de ervaring van de verschillen tussen de boeken onderling van deze auteurs overschaduwt. Eigenlijk, al is dat te streng geformuleerd, lijkt dit soort auteurs (auteurs met een heel eigen stem) iedere keer hetzelfde boek overnieuw te schrijven en ligt de essentie van hun oeuvre meer in de herhaling dan in de variaties. Ik ben er nog niet uit of dat een gebrek is of een kwaliteit – ik ben er trouwens ook nog niet uit of dit niet vaker van schrijvers kan worden gezegd: dat ze telkens hetzelfde boek schrijven.

Het boek der illusies is vintage Auster. Deze roman uit 2002 is een spiegelpaleis, een op het gekunstelde af supergeconstrueerd labyrint met parallelle gangen, dubbele bodems, valkuilen, valse wanden, doorkijkjes en ga zo maar door – en dat alles nog eens verdubbeld in verhalen-in-verhalen, echo’s, intertekstuele verwijzingen, enzovoort. Auster verkent in zijn roman – zoals hij eerder al deed en later nog zou doen – de grenzen tussen fictie en werkelijkheid en tussen leven en dood; hij voert een moreel onderzoek naar de waarde van waarheid, à la limite – en nooit los van alles wat de roman óók is – is deze roman een beschouwing over de zin van het leven: wij kunnen alleen sterven als wij echt hebben geleefd, en wij hebben pas echt geleefd als wij van ons leven een verhaal maken. Uiteraard komt, zoals het een postmoderne roman betaamt, ook een reflectie over de eigen activiteit van het schrijven aan bod – en dat gebeurt gelukkig niet al te uitdrukkelijk. Auster stelt de vraag waarom wij schrijven en, specifieker, of wij een publiek nodig hebben om te schrijven. Stel, zo redeneert hij ex contrario, dat wij alles wat wij geschreven hebben zouden vernietigen vooraleer het zou gelezen zijn, zou dat schrijven dan nog zin hebben? Ja, zelfs: zou dat schrijven dan nog schrijven zijn?

Auster voert een filmregisseur op en hij heeft het in deze roman niet alleen over boeken schrijven maar ook over films maken – maar het komt op hetzelfde neer: na de creativiteit volgt, in het beste geval, een beetje belangstelling, maar uiteindelijk belandt ook wat aanvankelijk succesrijk was in de vergetelheid. Kunnen wij, vanuit dat besef, blijven geloven in de zin van wat we doen als we een verhaal schrijven (een verhaal vertellen maar ook lézen, een film maken, iets moois creëren, een spoor trekken)? Of een andere mens beminnen – want ook over de liefde gaat het; kunst en erotiek hebben veel met elkaar te maken, ja, het een kan niet zonder het ander begrepen worden.

Het boek der illusies gaat ook over rouw: hoe komt het hoofdpersonage het verlies van zijn geliefde vrouw en twee kinderen te boven? Hij doet dat door iemand op te zoeken die hem van gene zijde van het graf aanspreekt (Chateaubriands Mémoires d’outre-tombe spelen niet voor niets een glansrol). Want dat is wel een van de centrale stellingen in dit mooie, rommelige, meeslepende, verwarrende, glanzende en tegelijk ook sombere boek: luister naar wat de doden je te zeggen hebben; luister naar wat de dood (‘de Dood’) je te zeggen heeft. Hij mag dan al een onzichtbaar geworden acteur zijn in een stomme film, zijn boodschap is daarom niet minder pregnant: zwanger van betekenis, en in die zin levenschenkend.

Om maar te zeggen: Auster beschikt over de zeer benijdenswaardige kwaliteit om met een vlot, spannend – moord! , brand!, seks! –, interessant en vakkundig verteld verhaal uitermate zinvolle dingen te zeggen. Ook, en in hoge mate, over zichzelf en wat hij doet als schrijver – en is dat niet waar het in goede literatuur altijd óók om hoort te gaan?