I:480-486
Vader leest de avondkrant. Daarin staat een
artikel over de Phèdre-voorstelling. De prestatie van Berma wordt beoordeeld in
lyrische bewoordingen: la plus pure et la
plus haute manifestation d’art à laquelle de notre temps il ait été donné
d’assister (480:40-42). Marcel, die niet helemaal
overtuigd was van de voorstelling, roept uit Quelle grande artiste! (481:4-5), maar voelt zich meteen een beetje
onoprecht. Hij probeert meteen die onoprechtheid weg te redeneren: is het niet
zo dat men in een esthetisch oordeel altijd beïnvloed wordt door iets, iets
groters of subliemers, waarover het in dat oordeel niet gaat? Zo kan een schrijver, oordelend over een minderwaardige
eigen zin, in die zin iets van het sublieme van een thema van Beethoven naar de
eigen zin overhevelen en deze alsnog goed vinden. Of zo kunnen reizigers na een
reis vol ongemakken terugkeren met een stapel mooie herinneringen – alleen maar
omdat anderen dat van hen verwachten. Vele oordelen zijn onoprecht, meent Marcel. Maar ze worden altijd
ingekleurd door ideeën die errond cirkelen, die in zekere zin andere belangen
dienen: dans la vie commun que mènent les
idées au sein de notre esprit, il est une seule de celles qui nous rendent le
plus heureux qui n’ait été d’abord, en véritable parasite, demander à une idée
étrangère et voisine le meilleur de la force qui lui manquait (481:31-35). Geen gemakkelijke gedachte om te verwoorden, maar wel een waarin veel
waarheid steekt: elk oordeel laat zich voeden door oneigenlijke ideeën, die
stammen uit een veld waarover het in dat oordeel niet gaat en die op dat
oordeel parasiteren. Geen enkel denkbeeld is onvermengd, ook al wordt het
meestal als dusdanig voorgesteld.
De overgang naar de volgende passus verloopt
wat bruusk. Opeens heeft vader het over het feit dat Marcel met zijn literaire
preoccupaties een carrière als diplomaat lijkt te zullen mislopen – tot groot
verdriet van zijn moeder, overigens. Hij is nu geen kind meer, aldus vader, en
dus groot genoeg om zelf te beslissen wat hem in dit leven gelukkig zal maken.
En hij voegt er nog aan toe: il est peu
probable qu’il change (482:2). Je zou denken dat Marcel blij is met deze
uitspraken, maar het omgekeerde is waar: ze kwetsen hem op tweeërlei wijze. Ten
eerste is blijkbaar, als het niet waarschijnlijk is dat hij nog zal veranderen,
het leven al begonnen – alors que chaque
jour je me considérais comme sur le seuil de ma vie encore intacte et qui ne
débuterait que le lendemain matin (482:21-23). En ten tweede – een
conclusie die eigenlijk een variant is op de eerste – beseft Marcel dat hij
onderworpen is aan de wetten van de tijd en bijgevolg ook aan de weemoed die
hem overvalt wanneer hij ziet wat de tijd doet met de personages van de romans
die hij graag leest: je n’étais pas situé
en dehors du Temps, mais soumis à ses lois, tout comme ces personnages de roman
qui, à cause de cela, me jetaient dans une telle tristesse quand je lisait leur
vie (482:27-30).
Marcels ouders kaarten na over het bezoek van
de markies de Norpois. Ze vinden vooral de manier grappig waarop Norpois zei
dat de meeste bezoekers van Mme Swann van het mannelijk geslacht zijn. Aan
Françoise worden de complimenten van de markies overgebracht. Haar behandeling
van de gelei waarin zij de boeuf serveerde, als betrof het marmerblokken uit
Carrara die zij op de wijze van Leonardo da Vinci had uitgehouwen, was
bijzonder goed in de smaak gevallen. Zij is zeer verguld met de lof. Zij vindt
zelf ook wel, in alle keukenprinsesbescheidenheid, dat haar kookkunsten die van
de beste restaurants overtreffen. Zij het dat zij voor het Café Anglais nog een
uitzondering wil maken.