I:525-536
Marcel mag nu niet alleen aan de theevisites
bij de Swanns deelnemen, hij mag ook mee op wandel of naar
matineevoorstellingen. En hij wordt regelmatig uitgenodigd voor de lunch. Dan
komt hij ruim op tijd aan, geniet van de tegenstelling tussen winterse kou
buiten en het al voorgenieten van de behaaglijke warmte binnen, wordt door een
eerste, en een tweede, en een derde dienaar opgevangen, wacht een tijdje en compagnie d’orchidées, de roses et de
violettes (527:8-9) en wordt uiteindelijk door M. Swann opgevangen – Mme
Swann is alweer te laat, nog niet terug van haar wandeling in de Bois of haar bezoek aan de naaister. Swann toont Marcel de nieuwste aanwinsten
in zijn kunstcollectie, maar Marcel heeft zo’n honger dat: La Joconde se serait trouvée là qu’elle ne m’eût pas
fait plus de plaisir qu’une robe de chambre de Mme Swann, ou ses flacons de
sels. (528:4-6) Het wachten, de honger, de lakeien en
de aankondigingen doen Marcel reikhalzend uitkijken naar de intrede van Mme
Swann, maar haar aankomst – eindelijk! – ne
tenait pas les promesses prodiguées dans l’attente à mon imagination (528:18-19).
Soms wordt er na het eten niet uitgegaan, en
dan stellen de gesprekken Marcel steevast teleur. Of soms verdwijnt Gilberte in
een voor Marcel tot dan toe verborgen gebleven gedeelte van het huis. Dan
probeert hij, door aan M. Swann vragen te stellen, over dit verborgene meer aan
de weet te komen. Swann
slaagt erin bij Marcel une de ces
affreuses distances intérieures weg te nemen au terme desquelles une femme que nous aimons nous apparaît si
lointaine (529:12-14). Grappig, of bizar, hoe Proust
hier het kind Marcel liefdeswijsheid opdringt die, denk ik toch, normaal gezien
enkel een volwassene en al door het leven beproefde aan de dag kan leggen. Van
de weeromstuit vat Marcel voor Swann een genegenheid op que je crus plus profonde que ma tendresse pour Gilberte
(529:14-15). Toch is het Gilberte die hij liefheeft, en bijgevolg – alweer zo’n
door het leven gelouterde wijsheid – kon hij haar niet zien sans ce trouble, sans ce désir de quelque
chose de plus, qui ôte, auprès de l’être qu’on aime, la sensation d’aimer
(529:19-21): het gevoel lief te hebben wordt vertroebeld, in zekere zin uitgewist,
door het verlangen naar méér. En precies dát is de liefde, die dus altijd
tragisch is.
Vooraleer uit te gaan, speelt Mme Swann piano.
Zij doet dat met cette même mélancolie qui était dans ses
yeux et n’était pas dans son coeur (529:28-29). Zij doet dat dus op de manier zoals in
deze kringen de meeste zaken worden aangepakt: hypocriet. Op
een dag speelt zij de sonate van Vinteuil waarin het stukje voorkomt dat Swann
zo mooi vindt (zie aflevering 30).
Hier volgt een hele beschouwing over
muziekbeluistering. De eerste keer kun je iets niet echt horen omdat dan de
herinnering zijn werk nog niet kan doen. Je hoort een muziekstuk pas echt als
je het herkent. Probablement ce qui fait défaut, la première fois,
ce n’est pas la comprehension, mais la mémoire. (529:41-42)
Het is vreemd hoe het geheugen, bij het beluisteren van muziek, altijd eerst les parties les moins précieuses (530:23)
onthoudt. Pas wanneer de gemakkelijke stukken, die we meteen mooi vinden omdat
ze het best aansluiten bij wat we al kennen, in zekere zin baan hebben geruimd,
kunnen we doordringen tot de moeilijkere delen. Naarmate wij daarvoor meer tijd
nodig hebben, zullen we ze ook langer graag horen: nous l’aimerons plus longtemps que les autres, parce que nous aurons
mis plus longtemps à l’aimer (531:14-16). Het lijkt wel alsof de
investering die we erin doen moet renderen.
Doordat de muziekstukken zich maar moeizaam
aan ons openbaren, lijkt de kennis ervan omhuld door een zekere melancholie. En
voorzover de sonate zich slechts stukje bij beetje openbaart, kan Proust
stellen: elle ressemblait à la vie
(530:43). Maar hij haast zich eraan toe te voegen dat sonates niet zo
teleurstellend (décevants) zijn als
het leven: ces grands chefs-d’oeuvre ne
commencent pas par nous donner ce qu’ils ont de meilleur (531:1-2).
Er bestaat een parallel tussen de moeizaamheid
waarmee een muziekstuk zich laat ontmantelen (eerst de gemakkelijke frasen,
later pas de moeilijke en voorheen onopgemerkte) en de tijd die het nodig heeft
om tot een vollediger – en in grote mate toekomstig – publiek door te dringen.
Sommige delen, zeker van een ‘geniaal’ werk, blijven voor het actuele publiek
ontoegankelijk omdat ze bij niets bekends aansluiten. Ze lijken bestemd voor
een toekomstig publiek. Maar dit is een misleidende redenering. Ce
qui est cause qu’une oeuvre de génie est difficilement admirée tout de suite,
c’est que celui qui l’a écrite est extraordinaire, que peu de gens lui
ressemblent. (531:28-31) Dit lijkt wel een autobiografische opmerking, maar de logica erachter
is moeilijk te vatten. Want meteen geeft Proust een voorbeeld van ‘zijn tijd
vooruit zijn’: de late kwartetten van Beethoven – maar hij heeft het niet over
Beethoven maar over het werk, dat vijftig jaar nodig had om zijn
nakomelingschap (postérité) te
vormen.
Grote werken vormen hun tijd en – vooral – de
tijd die komt. Het vergt van de kunstenaar een juist inschattingsvermogen om te
weten in welke mate hij zijn tijd vooruit kan zijn – in welke mate hij in de
toekomst, doordat, mede door hem, de tijd zal veranderd zijn, in retrospectief
zal kunnen worden waargenomen als onderdeel van een brede beweging terwijl hij daar
nu nog, door de ‘vreemdheid’ van zijn werk, buiten valt. Wat er ook van zij
(deze weergave van – het moet gezegd – de nogal gammel door Proust verwoorde
redenering schiet wellicht tekort), in de beoordeling van het kunstwerk moet le facteur du temps (532:31; ‘de factor
tijd’) meegerekend worden.
Marcel mag dan
wel de sonate niet begrijpen, hij hoort Mme Swann toch spelen en wat hij hoort
lijkt hem, door de synesthesie met andere zintuiglijke indrukken – comme le parfum de son escalier, comme ses
manteaux, comme ses chrysanthèmes (532:43-533:1) –, deel uit te maken van un tout individuel et mystérieux, dans un
monde infiniment supérieur à celui où la raison peut analyser le talent (533:1-3).
Meteen heeft Proust zijn hele muziektheorie, die hij in de
vorige alinea omstandig heeft ontwikkeld, onder het tapijt van de liefde
geschoven en weggerelativeerd!
Swann vertelt wat hij nu in de sonate hoort,
en meerbepaald in het motiefje dat hem destijds zo op sleeptouw nam: het spel
van het zonlicht in het gebladerte in het Bois de Boulogne. De muziek verwijst
voor hem in elk geval niet naar abstracte begrippen zoals la ‘Volonté en soi’ et la ‘Synthèse de l’infini’ (534:17-18). Marcel beseft dat dit een particuliere
interpretatie is: la musique étant trop
peu exclusive pour écarter absolument ce qu’on suggère d’y trouver (533:26-27).
Het is zelfs een beetje gevaarlijk een dergelijke
interpretatie op te dringen want je dreigt erdoor niets anders meer te kunnen
‘horen’. Zo is het helemaal niet zeker dat bijvoorbeeld Odette ook aan het Bois
de Boulogne zou denken bij het beluisteren van de sonate.
Odette stelt voor om straks dan maar eens naar
het Bois de Boulogne te wandelen. Door een associatie, die pas wat verderop
wordt geëxpliciteerd en die te maken heeft met een zwarte man die in de Jardin
d’Acclimatation werkt, die Mme Blatin een kameel zou hebben genoemd nadat zij
hem voor négro (536:1) had versleten,
begint ze nu over Mme Blatin: Marcel denkt ten onrechte dat zij een vriendin
des huizes is. Swann treedt haar bij: de enige kwaliteit van Mme Blatin is dat
ze op le portrait de Savonarole de Fra
Bartolomeo (535:9-10) gelijkt. Swann heeft inderdaad de onweerstaanbare
neiging om gelijkenissen van personen met voorbeelden uit de schilderkunst te
vinden. En dat is een
verdedigbare neiging want ce que nous
appelons l’expression individuelle est (…) quelque chose de général, et a pu se rencontrer à différentes époques
(535:12-16).