vrijdag 3 mei 2013

geen verloren tijd 54


I:451-465

Marcel wordt door zijn vader aan de markies de Norpois voorgesteld. Norpois treedt Marcel als een diplomaat tegemoet, zoals hij tijdens zijn buitenslandse missies al die belangrijke personen is tegemoet getreden: avec une curiosité sagace et pour son profit (452:6-7), op een niet geheel onzakelijke wijze nieuwsgierig. De markies informeert naar Marcels liefhebberijen en voorkeuren. Het gesprek is voor Marcel bevrijdend, ware het niet dat de markies over literatuur spreekt (want dat is het waar het in de liefhebberijen en voorkeuren bij Marcel om gaat) op een manier die meteen duidelijk maakt dat voor hem de Littérature (452:27; met hoofdletter) heel erg verschilt van het beeld dat Marcel er zich van heeft gevormd. De aanbeveling om toch maar te schrijven, komt dan ook als een verrassing. De markies geeft Marcel een kaartje van de zoon van een van zijn vrienden, een man die al aan de weg van de Littérature heeft getimmerd met een werkje over het sentiment de l’Infini (453:24) bij een Afrikaanse stam en eentje, moins important, mais conduit d’une plume alerte, parfois même acérée (453:26-27), over het repeteergeweer in het Bulgaarse leger! De opwinding die dit bij Marcel teweegbrengt, had niet groter geweest indien men hem gezegd dat hij de volgende ochtend zou moeten vertrekken als scheepsjongen op een zeilboot!

De markies de Norpois adviseert Marcels vader hoe hij het best het legaat van tante Léonie (dat voor Marcel is bestemd maar dat Marcels vader tot Marcels meerderjarigheid moet beheren) belegt. Marcel ziet de waardepapieren en het treft hem dat ze door dezelfde kunstenaars en bijgevolg ook in dezelfde stijl zijn geïllustreerd als de dichtbundels waarvan hij houdt: rien ne fait mieux penser à certaines livraisons de Notre-Dame de Paris et d’oeuvres de Gérard de Nerval (…) que (…) une action nominative de la Compagnie des Eaux (455:9-15).

Op vraag van zijn vader laat Marcel de markies een prozagedicht zien que j’avais fait autrefois à Combray en revenant d’une promenade (455:20-21). Maar Norpois geeft het hem terug zonder er commentaar op te leveren. De markies domineert met flegma het gesprek. En dat is niet anders wanneer hij Marcel vraagt naar de indrukken die hij heeft meegebracht uit de schouwburg. Marcel kan zijn tijdens de matinee opgelopen teleurstelling niet verbergen, maar hij hoopt, door daaraan uiting te geven, van Norpois te vernemen wat hij mogelijk over het hoofd heeft gezien. Norpois wijst een paar eenvoudige zaken aan – Berma’s verstandige rolkeuze, haar stem, de eenvoud van haar kostuums – en dat is voor Marcel al voldoende om zijn gevoel van teleurstelling weg te werken. Proust wijst hier zeer nadrukkelijk naar de sociale dimensie van het esthetisch oordeel: Marcel blijkt zeer gevoelig voor het gezagsargument – het zij hem vergeven, hij is nog te jong om tot een zelfstandig oordeel te komen.

Er wordt opgediend. Françoise heeft zichzelf met haar boeuf à la gelée overtroffen en bereikt nog eens sa manière incomparable de Combray (458:24). Norpois doet de gerechten eer aan en leidt de conversatie met allerlei nogal obligate anekdotes. Met het dessert, la salade d’ananas et de truffes (459:18-19), is hij minder opgezet – maar het is dan ook een waanzinnige combinatie. In de conversatie komt hij nu op zijn pièce de résistance: zijn recente ontmoeting met koning Theodosius en diens recente speech, die, zo voegt hij er speciaal ter attentie van Marcel aan toe, grote literaire kwaliteiten had en die een toenadering tussen zijn land en Frankrijk tot gevolg had. Norpois heeft het ook over zijn vriend-diplomaat Monsieur de Vaugoubert, die opgezet lijkt met een nakende overplaatsing naar Rome. Vaugoubert heeft daarbij handig de aanvallen van de pers gepareerd, wat Norpois op de uitdrukking ‘Les chiens aboient, la caravane passe’ (461:40-41) brengt. Proust wijst in een kort terzijde op het modieuze en tijdelijke karakter van dit soort uitdrukkingen – clichématige uitdrukkingen ten andere die Norpois ook in zijn artikelen voor de Revue bezigt en die hem naar verluidt de toegang tot de Académie des Sciences morales had opgeleverd. Theodosius is verguld met de door Vaugoubert geschreven toespraak die leidde tot de toenadering en waarin het woord ‘affiniteit’ zeer raak gekozen was.

Het tafelgesprek deint heen en weer. Even gaat het nog over de vakantieplannen: Marcels moeder geeft te kennen dat ze met Marcel naar Balbec denkt te zullen afreizen omdat Marcel graag eens de Romaanse kerk aldaar zou bekijken. Norpois schat de kwaliteiten van de gotische bouwkunst hoger in.