Ze zijn daar nu al een paar dagen bezig met een nieuw
interieur, wellicht voor een winkel of een kantoor. Altijd ’s avonds, wellicht
ook in niet-letterlijke zin ‘na de uren’ – maar daar gaat het mij niet om. Ik
kijk naar dit deel van de stad en met een lege straat valt het coulissekarakter
ervan mij nog meer op. Decorstukken uit verschillende tijden: negentiende- en
twintigste-eeuws, een flard gotiek. En ik realiseer me dat een stad een weefsel
is dat voortdurend vervelt: fragmenten worden vervangen door iets nieuws of
niet, en dan worden ze gerenoveerd of gerestaureerd; delen worden totaal
afgebroken (geamputeerd) of uit het niets opgericht… De stad is als een menselijk
lichaam, dat zichzelf afbreekt of gedeeltelijk wordt afgebroken – de metafoor stadskanker wijst op de ziekte van een
organisme. Dan groeit het stadslichaam in dat geschonden deel eventueel opnieuw
aan, waarna het na een niet te bepalen tijdsspanne – de zeven jaren voor het
lichaam rekken zich uit tot misschien wel zeven eeuwen voor de stad – in zo
goed als geen enkel element van zichzelf nog volledig gelijk is aan zijn vorige
versie… De stad is, zo blijkt ook in de kleinste ingreep zoals de vernieuwing
van een winkelinterieur, verwikkeld in een cyclus van voortdurende verandering
waarin zij desondanks zichzelf blijft.