donderdag 3 januari 2013

schrikkel 346

Ze zijn daar nu al een paar dagen bezig met een nieuw interieur, wellicht voor een winkel of een kantoor. Altijd ’s avonds, wellicht ook in niet-letterlijke zin ‘na de uren’ – maar daar gaat het mij niet om. Ik kijk naar dit deel van de stad en met een lege straat valt het coulissekarakter ervan mij nog meer op. Decorstukken uit verschillende tijden: negentiende- en twintigste-eeuws, een flard gotiek. En ik realiseer me dat een stad een weefsel is dat voortdurend vervelt: fragmenten worden vervangen door iets nieuws of niet, en dan worden ze gerenoveerd of gerestaureerd; delen worden totaal afgebroken (geamputeerd) of uit het niets opgericht… De stad is als een menselijk lichaam, dat zichzelf afbreekt of gedeeltelijk wordt afgebroken – de metafoor stadskanker wijst op de ziekte van een organisme. Dan groeit het stadslichaam in dat geschonden deel eventueel opnieuw aan, waarna het na een niet te bepalen tijdsspanne – de zeven jaren voor het lichaam rekken zich uit tot misschien wel zeven eeuwen voor de stad – in zo goed als geen enkel element van zichzelf nog volledig gelijk is aan zijn vorige versie… De stad is, zo blijkt ook in de kleinste ingreep zoals de vernieuwing van een winkelinterieur, verwikkeld in een cyclus van voortdurende verandering waarin zij desondanks zichzelf blijft.