Brugge, Oude Gentweg |
donderdag 31 januari 2013
los ingeslagen 70
29 december 2012
We vertrokken om kwart voor acht met de auto in Brugge en kwamen,
na de ferryboot tussen Calais en Dover te hebben genomen, om kwart over één in
Londen aan, in de woning van T.’s vriendin C.. We mogen het ruime appartement
(in Ellis Street, deel uitmakend van een ‘betere’ buurt in NW3) een dag of vier
als overnachtingsplek en uitvalsbasis betrekken. Ik zit er nu in de keuken te
schrijven terwijl T. en S. in de woonkamer lezen.
Nadat we ons hadden geïnstalleerd, trokken we eropuit voor
een eerste wandeling, die ons via Camden Market en door Regents Park naar het
British Museum voerde. We wilden er de cirkelvormige leeszaal bezoeken. (In
Regents Park zagen we een tamme grijze eekhoorn en een prachtige hond, formaat
labrador of herder, maar met de gestreepte vachttekening van een dog, die met
zijn achterwaarts gestrekte en uit elkaar geplaatste poten een bijzonder fraaie
afwachtende houding wist aan te nemen. Er passeerden ook enkele joggers, onder
wie ik er hier twee wens te memoreren: twee jonge mannen die – lopend – met elkaar
converseerden in het Engels, maar met een zwaar Amerikaans accent.) Het bezoek
aan de leeszaal werd een maat voor niets want die leeszaal is al sinds 2007
niet als dusdanig te bezoeken, wist een vriendelijke suppoost met uitbundig
getatoeëerde armen en een in wollig kluwen van kruldraden uitlopend sikje ons
te melden. De boeken waren verhuisd naar de nieuwe National Library in
Whitechapel – en zonder boeken is zo’n leeszaal toch maar niets. Daarom wordt
hij nu tijdelijk gebruikt voor tentoonstellingen, zolang de nieuwe, in aanbouw
zijnde, vleugel nog niet is voltooid. Vanaf 2015 pas zou de leeszaal, waar ooit
Marx nog gestudeerd had terwijl zijn vrouw thuis kou zat te lijden, opnieuw in
zijn volle glorie te bezichtigen zijn. (Maar met welke boeken, vroeg ik me af. Dat
de boekencollectie verhuisd is, vormt toch geen bezwaar om de leeszaal alsnog
ter bezichtiging open te houden. Het kan toch niet moeilijk zijn om de schappen
te vullen met boeken die overtollig, nergens meer voor nodig, tot vergetelheid
of papierversnipperaar of verschimmelen gedoemd zijn?)
We stelden een bezoek aan een van de collecties van het
British Museum uit tot een van de volgende dagen aangezien het daarvoor nu al
te laat was en we gingen een thee drinken in de boekenwinkel naast de andere,
esoterische en nu niet meer bestaande, boekenwinkel waar T. drie jaar had
gewerkt. We vroegen T. hoe dat precies zat met haar verblijf in Londen op het
eind van de jaren tachtig. Ze bleek ook nog les te hebben gegeven, en in een
ziekenhuis te hebben gewerkt, en in een hotel. Tot ze uiteindelijk naar België was
teruggekeerd en daar, op voorspraak van een bekende schrijfster, Engels kon
beginnen doceren in Gent.
We gingen nog eten in een Indiaas restaurant, of toch een
restaurant dat zich als Indiaas uitgaf; we bezochten een ramsjboekhandel waar
ik Hear Us O Lord from Heaven Thy Dwelling
Place van Malcolm Lowry en – afgaande op de titel – The Imperfectionists van de mij onbekende auteur Tom Rachman
kocht, en daarna raakte ik even mijn
twee reisgezellen kwijt – maar we vonden elkaar spoedig terug en stapten op
Ellis Street af, dat veel verder verwijderd bleek dan ik op grond van mijn
inschattingen had gedacht.
De Toverberg 3
Tweede hoofdstuk
Van het doopbekken en
van grootvader in tweeledige gedaante
<29> Na de vroege dood van zijn ouders wordt Hans
Castorp tussen zijn vijfde en zevende levensjaar opgevoed door zijn grootvader
Hans Lorenz Castorp, <30> en dat in een zeer stijve en traditionele
omgeving. <31> Na de maaltijd krijgt Hans soms in het rookkabinet het
doopbekken te zien. <32> Daarop staan ‘de namen gepunteerd van hen die
door de jaren heen als hoofd van de familie eigenaar van het stuk geweest
waren’ – het waren er sedert 1650 al zeven. <33> Dit kleine ritueel vormt
Hans’ tijdsbesef en de wetenschap dat hij op het (voorlopig) eindpunt van een
lange keten staat. <34> Het bezorgt hem ‘de zonderlinge, deels dromerige,
deels angstwekkende indruk van iets dat gaat en staat tegelijk, van iets
blijvends dat wisselvallig was, terugkeer en duizelingwekkende
onveranderlijkheid inhield’. <35> Grootvader Castorp heeft de vooruitgang
niet kunnen tegenhouden, hoezeer hij dat ook wilde. Hans Castorp voelt zich met
dit levensgevoel vanzelfsprekend verwant. <36> Hans herinnert zich zijn
grootvader vooral van een schilderij, meer nog dan van die anderhalf jaar dat
hij bij hem heeft doorgebracht. <37> Dat portret, van grootvader in
statiekledij, lijkt hem de échte grootvader te zijn geweest, waarvan de
dagelijkse, die hij meemaakte in eetkamer en rookkabinet, maar als een
instantiatie was. Het lijkt wel een platonische relatie tussen onsterfelijke
idee (portret) en een concrete werkelijkheid, die van die idee de tijdelijke
emanatie is. <38> Het is in de gestalte van idee dat Hans zijn grootvader
opgebaard ziet liggen. <39> Dit derde verscheiden in betrekkelijk korte
tijd maakt dat de jonge Hans Castorp voor zijn leeftijd – hij is dan nog geen
acht – wel erg vertrouwd is met de dood. Hij onderscheidt in de dood tegelijk
iets geestelijks en iets lichamelijks. Het geestelijke is vertegenwoordigd in
de bloemengeur en in het kruis dat grootvader in zijn handen vastklemt. En in
de ware, platoons-ideële gestalte die het lijk wordt aangemeten. <40> Het
lichamelijk-materiële zit hem in datgene wat de rozen moeten verhullen, en in
de vervelende vlieg die op het lijk komt zitten.40>39>38>37>36>35>34>33>32>31>30>29>
Bij de Tienappels en
van Hans Castorps zedelijke staat
<41> Hans Castorp wordt opgenomen in het huis van zijn
oudoom consul James Tienappel en diens zonen James en Peter. De consul zorgt
ervoor dat Hans voor de rest van zijn leven geen financiële zorgen hoeft te
hebben. <42> Huishoudster Schalleen vervult de moederrol. Hans Castorp
groeit uit tot een – een beetje bloedarmoede niet te na gesproken – gezonde
jongeman. <43> Hij raakt vertrouwd met het leven in de haven en op de
scheepswerven. <44> Maar hij hecht ook aan ‘de aardse genoegens van het
leven’. Hij stelt prijs op keurig gesteven manchetten en, op tijd en stond, een
‘Maria Mancini’, dat is zijn favoriete sigaar. <45> Eigenlijk is Hans
Castorp een doodgewone jongen, en als hij niet ‘middelmatig’ kan worden genoemd,
dan ‘uit respect voor zijn lotgevallen, waaraan we geneigd zijn een betekenis
toe te schrijven welke het persoonlijke vlak in zekere zin overstijgt’. Het
leven van Hans Castorp staat in verband met de tijd waarin hij leeft. Als die
tijd in crisis verkeert, <46> zal dat ook zijn weerslag hebben op het
individu, ook al is het zich daarvan niet bewust, en dit zowel ‘langs
psychisch-zedelijke’ weg als in zijn ‘fysieke en organische deel’. Wie ondanks de crisis van het tijdsgewricht, dat dan niet kan zeggen
waartoe doelstellingen moeten dienen, toch hogere doelen stelt en nastreeft, is
heroïsch, maar dat is Hans Castorp dus niet: in die zin is hij middelmatig.
<47> Het besluit om in de scheepsbouw te gaan, komt er min of meer toevallig.
<48> Nu, hoe dan ook, een hoge pet van de arbeid heeft Hans Castorp niet
op. Hij waardeert de arbeid wel, maar is een beetje lui. <49> Hij vat
zijn studies aan, en een mooie toekomst, ook in de politiek, lijkt voor hem
weggelegd. <50> Al is niet duidelijk van welke strekking hij dan een
politicus zou zijn, ook daarin is hij een ‘onbeschreven blad’. Hij is
drieëntwintig jaar en staat op het punt zijn leven aan te vatten. Maar
<51> hij is bleek, een paar weken hooggebergte zouden hem goed doen. Dat
komt goed uit: zijn neef Joachim Ziemszen is daar, hij zou hem kunnen bezoeken.51>50>49>48>47>46>45>44>43>42>41>
reactie
Ben nu, iets laat?, bezig met dat boek. De engelse
vertaling. Ben nog met het voorproeven bezig. Het begin de nocturne
stationskathedraal, het middenstuk Terezin oftewel Terezenstadt, en het slot;
de passage over hershel zijn Lithouwen-zuidafrika verhaal.
Ikzelf ben bijna in het antwerpse station annex zoo
opgegroeid, het middenstuk terezin is mij persoonlijk erg bekend heb veel
kenissen die daar gederporteerd werden, en het boek van hershel zit op ook mijn
nachtkastje, is mij heel dierbaar...
Had laatst een Zuidafrikaanse gezin op bezoek, joods gezin
met Lithouwse roots, die dat boek stikum op hun nachtkastje vonden..
woensdag 30 januari 2013
facebookbericht 364
Klaus Van Isacker 'neemt plaats' op de tribunes van
blauw-zwart. En dat al meer dan dertig jaar. Daarom noemt hij zich supporter.
Indertijd 'stond' ik altijd.
facebookbericht 363
Stadsdichterschap is niet de inzet. Het is gewoon
provocatie. De spanningen opvoeren, de zogenaamde 'culturele (linkse,
intellectuele) elite op stang jagen.
De Toverberg 2
Eerste hoofdstuk
Aankomst
<9> Het ‘rijkeluiszoontje’ Hans Castorp, voorzien van
een ‘teer gestel’, maakt de omstandige reis van Hamburg naar Davos-Platz, waar
hij van plan is niet langer dan drie weken te verblijven. <10> Voor wie
zich ver uit de buurt van zijn dagelijkse omgeving begeeft, blijkt de ruimte
eenzelfde werking te hebben als de tijd: vanuit een ander perspectief krijgt
het gewone en het dagelijkse een zekere betrekkelijkheid. Hans Castorp begrijpt
al vlug dat zijn reis <11> een grotere impact zal hebben dan hij
aanvankelijk had gedacht. <12> Hij wordt aan het station van zijn
bestemming opgewacht door zijn neef Joachim Ziemszen, ‘zo te zien gezond als
nooit tevoren’. <13> Joachim heeft een militaire, afstandelijke
uitstraling. Hij probeert Hans Castorp meteen het idee dat hij al over drie
weken naar huis zal terugkeren uit het hoofd te praten. <14> Zo zal hij
ook zijn andere ‘ideeën van het laagland’, onder meer over tijd, spoedig achter
zich moeten laten. <15> De neven rijden door het berglandschap naar
boven. Hans Castorp bewondert het landschap, <16> Joachim ziet de
schoonheid ervan niet meer. Het valt Hans op dat zijn neef het voortdurend over
‘wij hierboven’ heeft. <17> Dat komt hem ‘beklemmend en zonderling’ voor.
Joachim vertelt over de bobslee waarmee de lijken uit het nog hoger gelegen
sanatorium naar beneden worden getransporteerd, over Behrens, die zich met het
lichaam bezighoudt, en over Krokowski, die zich over de ziel ontfermt. Dat
vindt Hans Castorp buitenmatig grappig en hij lacht de ontzetting die het
bobsleeverhaal hem had bezorgd weg.17>16>15>14>13>12>11>10>9>
Nr. 34
<18> Intrede in het sanatorium; de overheersende kleur
is klinisch en smetvrij wit. <19> Joachim wijst Hans zijn kamer en
vertelt dat er nog maar eergisteren een Amerikaanse patiënte is gestorven en
dat ondertussen de kamer flink ontsmet is. <20> Joachim vindt het zeer
fris, maar zijn kop gloeit. <21> Buiten op de gang hoort hij iemand
hoesten: het ‘klonk als een lugubere krachteloze woeling in een brij van
organische ontbinding’. Hij is er erg van onder de indruk.21>20>19>18>
In het restaurant
<22> In het restaurant zit een vrouw te lezen die
volgens Joachim al haar hele leven in sanatoria doorbrengt. Daarbij vergeleken
is het halfjaar van Joachim peanuts, merkt Hans Castorp op. <23> De neven
voeren een geanimeerd gesprek. Joachim is blij dat Hans voor afwisseling komt
zorgen. <24> Ze amuseren zich met roddels over de andere patiënten.
<25> Dan beseft Joachim plots weer de ernst van zijn situatie: ‘ik ben
gedwongen hier te stagneren als stilstaand water, ja zeker, als een brakke
poel’. Na de maaltijd stelt Joachim Hans voor aan Krokowski. <26> Die
verbaast zich erover dat Hans zichzelf ‘volkomen gezond’ noemt: dat is een
‘hoogst interessant fenomeen! Een volkomen gezond mens ben ik namelijk nog
nooit tegengekomen.’ <27> Hans Castorp gaat slapen en droomt <28>
van Joachim, hoe die in een bobslee omlaag glijdt.28>27>26>25>24>23>22>
De Toverberg 1
Er verscheen recent
een nieuwe vertaling van De Toverberg. Ik las de nog steeds voortreffelijke
vertaling van Pé Hawinkels uit 1975 en gebruikte de derde druk van 1980.
Daarnaar verwijzen de paginanummers.
Introductie
<7> De schrijver maakt zich op om het verhaal te
vertellen van Hans Castorp, een verhaal dat zijn
verhaal is en dat zich afspeelt in een ‘ver’ verleden. Het speelt ‘voor een bepaald keerpunt, waarop een
diepe kloof geslagen is in leven en bewustzijn…’; het speelt ‘in de wereld vóór
de grote oorlog, met het begin waarvan zoveel begon dat waarschijnlijk nog maar
net begonnen is’. <8> De schrijver neemt zich voor zijn verhaal ‘grondig’
te vertellen en zich daarbij niet al te veel aan te trekken van de
geplogenheden met betrekking tot omvang en tijd die normaal gezien bij het
vertellen van verhalen in acht worden genomen.8>7>
dinsdag 29 januari 2013
los ingeslagen 69
26 december 2012
Ik heb mij vandaag gesneden aan een monografie over Zurbaran.
Daarin stonden afbeeldingen van smachtende Sint-Sebastianen, kwijnende
Sint-Ursula’s, suggestief kreunende martelaren en nog meer ongein uit de
Spaanse Reformatie maar ook een paar stillevens die – inderdaad, dat moet ik
toegeven – aan Morandi deden denken. Al moet gezegd dat ik in Morandi niets,
maar dan ook niets, terugvind dat mij aan die weerzinwekkend-sadomasochistische
17de-eeuwse godsdienstwaanzin doet denken. Dat snijden, overigens, gebeurde
door de snee van een bladzijde, die zich tijdens het bladeren in mijn vinger
dreef.
los ingeslagen 68
26 december 2012
Ik raak de laatste tijd op Facebook regelmatig verwikkeld in
discussies over het Vlaams-nationalisme en de rol van de Vlaamse
intellectueel/kunstenaar. Ik voel mij als antinationalist moreel verplicht om
mijn kop niet in het zand te steken en om op te komen voor het recht op spreken
– hetgeen, als ik zie hoe heftig en fanatiek sommige bijdragen tot de discussie
zijn, zeker geen hersenschimmige bezorgdheid is. Je moet vandaag wel blind zijn
om niet te zien hoe ongezouten meningen vrijelijk circuleren waarvan het een
paar jaar geleden nog ondenkbaar zou geweest zijn dat ze zomaar aan de
openbaarheid zouden worden prijsgegeven. Een bepaalde klasse van mondige
nationalisten vindt blijkbaar dat er voldoende (potentiële) electorale basis is
om eindelijk maar eens te zeggen hoe het toekomstige Vlaanderen nu al tastbaar
kan worden gemaakt en wat er in dat toekomstige Vlaanderen met de zogenaamde
linkse intellectuele elite dient te gebeuren.
Ik maak, al zeg ik het dan maar voor één keer zelf, deel uit
van die linkse intellectuele elite en voel mij niet meer op mijn gemak. Als ik
iets op m’n blog plaats, en zeker op Facebook, heb ik telkens het gevoel –
zover is het al gekomen – dat er een inquisiteur van het toekomstige regime
over mijn schouder meekijkt en dat mij later wel eens de rekening zal worden
gepresenteerd…
Overdreven? Paranoia? We zullen zien. Wat we nu al kunnen
zien, is de ongeziene branie en brutaliteit waarmee progressieve intellectuelen
worden afgedreigd en geïntimideerd. Het filmpje van Fabres – inderdaad laakbare,
daar niet van – kattenexperimenten werd verspreid door een N-VA-mandataris. Nog
geen week later – een nooit geziene snelheid! – werd naar aanleiding van een
door een N-VA’er ingediende vraag in het Vlaams Parlement al gesuggereerd dat
de Vlaamse overheid de volgende keer Fabre maar beter kon overslaan tijdens de
subsidieronde. De Wever dreigde in 2011 al met het intrekken van subsidies voor
al wie deelnam aan het antinationalistische ‘Niet in onze naam’-evenement in de
KVS. De Wever intimideert nu Lieven De Cauter nadat deze zachtmoedige en gerespecteerde
academicus aanstoot had genomen aan het opiniestuk waarin De Wever had gedreigd
om al wie artistiek niet naar zijn pijpen danst zijn subsidies te ontnemen. En
dat onder de slogan ‘return on investment’, waarmee hij meteen de hele kunst
tot een economische logica reduceert. Enzovoort. Ik begrijp niet dat er niet
luider wordt geroepen, dat er niet meer openlijke weerstand is. Of is men bang?
Dit is een donkere tijd in de maak, dit is verontrustend. Ik heb dit nooit
eerder op die manier gevoeld.
maandag 28 januari 2013
schrikkel 359b
‘Kijk, zoon, hier zie je wat je daarnet niet hebt gezien
maar ik heb het voor jou gezien en ik heb het vastgelegd zodat je nu op het
kleine schermpje kunt zien wat je daarnet niet uit eigen beweging hebt gezien.
Mocht je het nog in het echt willen zien, het kan, de stadspoort die ik daarnet
heb gefotografeerd, staat er nog steeds, daar achter je. Maar ’t is wel een
realiteit, dat moet je erbij nemen.’
schrikkel 359a
P. vraagt of ik een koffie wens. Ja zeker, koffie lust ik
altijd, en terwijl hij een kop haalt voor me, monster ik een van zijn
etsentafels, een van zijn windmolens, een van zijn Sisyphusrotsen. En dan zie
ik plots tegen de muur een affiche van een kandidaat – wat is dat alweer lang
geleden.
los ingeslagen 67
26 december 2012
Kerstmis is het feest van de ongebroken gezinnen, maar het is ook een gevaarlijk feest want wat nog niet gebroken is, kan breken.
De familie – broers, zussen en al dan niet aangetrouwde
aanverwanten – van X. had de plaatselijke middenstand weten te verenigen en
daardoor was het hele dorp versierd voor kerstmis. Er werd van gesproken tot
ver in de omtrek en op kerstavond bleef er in de cafés en restaurants geen
plekje onbezet. Alle takken van de familie hadden in het restaurant van X. een
grote tafel ingepalmd en de neven en nichten hielpen eensgezind mee in de
keuken. Voorgerecht, soep, hoofdgerecht, nagerecht, pousse-café en koffie
stonden op het programma maar het was al meteen na het voorgerecht panne.
Het was nochtans onschuldig begonnen. Een discussie over
vastgoed en verkavelingen – enfin, over n’importe
quoi – was uit de hand gelopen. De meningen, en de afkomsten en belangen,
stonden diametraal tegenover elkaar, de ruzie was als een steekvlam opgelaaid,
in die mate dat X., zeker op een kerstavond, zich genoodzaakt zag de gemoederen
te bedaren. Maar het was te laat. Y. had woedend zijn servet op tafel gesmeten
en had het eethuis verlaten. X. was hem nog achterna gelopen maar Y. was in
geen velden of wegen te bespeuren.
Ruzie in de familie.
Een paar broers en een zus trokken zich in de keuken terug.
Z. heeft daar een tijd in de tomatensoep staan roeren, vertelt P. me nu, gevolg
gevend aan de aanleiding voor zijn verhaal, te weten mijn boutade ‘Kerstmis is
het feest van de ongebroken gezinnen’. ‘Ik zie haar daar nog staan. Haar tranen
vielen in de soep. Het was tomatensoep met balletjes.’
De soep werd opgediend en werd zo heet gegeten als hij werd
opgediend. De stilte was oorverdovend. Er zat een kink in het feest. De plek
van Y. bleef ijzingwekkend leeg, en S., die het gesprek op gang had gebracht
met een argument dat, nuja, niet anders kan worden omschreven dan als de
spreekwoordelijke knuppel in het hoederhok, zat beteuterd in de kaars te
peuteren die voor zijn neus meer droop dan goed was voor het linnen tafellaken.
Einde feest? P. en J. raapten hun moed samen en begonnen de
biefstuk te bakken. ‘Mijn vader is me er nog dankbaar voor, vertelde hij me
gisteren op het kerstfeest,’ vertelt P. me nu. ‘Dat wij dat feest gered hebben.
Want zo ging het: na de tomatensoep kwam het hoofdgerecht met de à point
gebakken biefstukken, de gesprekken kwamen weer los en tegen de dessert en de
zoveelste fles wijn was het gezin weer ongebroken – dat barstje was
dichtgeplamuurd met samenhorigheid en goede wil.’
zondag 27 januari 2013
los ingeslagen 66
25 december 2012
De nachtelijke dropping in de bossen van Aalter had de leden
van het gezelschap ‘de Singles’ tot in Knesselare geleid en daar draaide
toevallig een kerstmarkt op volle toeren. Het uitgelaten gezelschap liet zich
de jenevertjes welgevallen – ook mevrouw X. genoot van meer dan eentje. Nieuw
in het gezelschap was zij iedereen opgevallen vanwege haar bontmantel en
naaldhakken, die voor een nachtwandeling door struikgewas en kreupelhout, over
dichtgevroren plassen en prikkeldraadversperringen zeer ongeschikt waren. Maar
ze was er toch maar geraakt en dronk stevig mee. De sfeer was opperbest. De
kerstmarktkramers stelden het opkramen nog even uit want aan zo’n bont
gezelschap van een twintigtal uitgelaten feestneuzen viel nog wel een extra
cent te verdienen. Er werden ook wat van die rood-witte kerstmutsen uitgedeeld
en na nog een jenever of vier vatte de groep de terugtocht aan. Mevrouw
Bontmantel bleek in de vriesnacht danig het noorden kwijt. Ze taterde er op
los, vertelde honderduit, ook over aangelegenheden die in andere omstandigheden
de openbaarheid ternauwernood zouden verdragen. Maar goed, vrienden onder
elkaar, we begrijpen dat. Tot ze met haar naaldhakken een ferme zwieper maakte
over een ijzelplek. Ze viel pardoes op haar achterste maar ze viel gelukkig
zacht want ze had toch nog altijd die bontmantel. Hilariteit alom – maar… ze
geraakte niet meer rechtop. ‘Jullie zullen mij moeten dragen,’ zei ze nog, op
wat zakelijker toon in vergelijking met daarnet, toen ze het over haar
liposucties had gehad. Geen nood, vier sterke mannen werden in het gareel
gespannen. Twee voor elk een arm, twee voor elk een been – ’t was als een
begrafenis met kraaien, maar dan zonder kist. En zo werd de tocht door de nacht
voortgezet, en ondertussen begon die vrouw weer te kakelen over haar recentste scheiding,
haar autistische dochter, de strapatsen van haar exen en het lek in haar dak.
Iedereen lachte ermee en achteraf zou worden gezegd dat het een fijne avond was
geweest. Alleen botsten die jenevertjes wel danig in de maag – er was er niet
een die niet met een kater opstond de volgende dag.
zaterdag 26 januari 2013
wolken 560
wolkencitaat
uit Julian Barnes, Trioloog
560
Ik weet nog hoe de hemel er op die dag uitzag: stapelwolkjes
die deden denken aan gemarmerde schutbladen. (14)
wolken 559
wolkencitaat
uit Charlotte Mutsaers, Bont
559
Oostende! Ik zag de zee die kalm aan het strand likte,
het vorstelijke Thermen-hotel, de hoge appartementsgebouwen langs de boulevard,
de blauwe lucht met witte en grijze wolken, en dat unieke licht dat je
nergens anders vindt. (85)
wolken 558
wolkencitaat
uit Jeroen Brouwers, Satans potlood
Ik beademde de vensterruit tot ik mijn hoofd
onzichtbaar had geademd en ik mijzelf zag staan als een aangeklede wolk.
558
En dit is het vers van de gauwdief:
‘(…)
Ik sta in de regen als een aangeklede donkere wolk.’
(68)
vrijdag 25 januari 2013
facebookbericht 362
...ja, wellicht wel, maar toen wisten studenten in de
lerarenopleiding wél, of toch beter, waar Henegouwen lag (en nog altijd ligt,
trouwens). Ik weet niet of je die vragenlijst al hebt bekeken, maar de
wetenschappelijk vastgestelde onwetendheid is wel echt spectaculair. En we
moeten ons toch ook niet zomaar laten inpakken door het taboe om over de
jongeren iets negatiefs te zeggen. Daar word ik heel moe van.
facebookbericht 361
Onwetendheid is de beste garantie om het onderspit te
delven. Dat die studenten niet weten waar Henegouwen ligt, is niet zo erg. Maar
dat ze geen benul hebben van links of rechts, of hoe ons land in elkaar zit, of
welke plaats zij innemen in het bestel, dat is het wel.
debuut 46
Stads- en andere
gedichten
Er was een dag dat je niet precies
wist hoe je van de Bergkerkkant
bij het Kunstenlab moest komen.
Andere gedichten in deze bundel zijn minder plaatsgebonden. Ze drukken de niet exclusief aan Deventer voorbehouden kwaliteit van stedelijkheid uit – om het even welke stadsdichter in Nederland of Vlaanderen had een gedicht als ‘Avondwandeling’ geschreven kunnen hebben:
Dit is de stad waar je op een late zomeravond
die tegen de herfst aanschurkt in een wenk kan houden
van uit parkjes klinkende stemmen in vreemde talen.
Brommers fladderen als opgevoerde nachtvlinders
over pleinen, straten, stoepen. Rode achterlichten
schrijven zwierige liefdebrieven: ‘hartstocht gezocht’,
scheuren weg achter muren, als je verdwijnt kan je
even later weer verschijnen.
Maar daarmee haalt Bosma niet altijd de kwaliteit die nodig is om van een stevig en veelbelovend debuut te kunnen spreken. Vaak is het duidelijk dat ze een te grote hoeveelheid informatie en data in een beperkte ruimte heeft willen persen, en dat ze poëzie met implicietheid verwart. Maar dat ze wel degelijk dichten kan, bewijst ze hier en daar in een sterke regel, een rijm dat méér is dan een rijm. Bijvoorbeeld in het gedicht over de bevrijding van Deventer door de Canadezen – de dichteres leest erover in een boek, dat er soldaten van overzee hier het leven hebben gelaten:
Geen happy end, maar dat wist je al,
meer een barst in de kosmos,
en aan het eind een mank begin,
een zege waar je haast in gaat geloven
Mist zo dun je kan
niet eens aanwijzen waar
en ergens in de tijd zijn
Heleen Bosma
Oostenwind
Passage, Deventer, 2011
60 p./ € 14,90
Nu ze haar termijn als stadsdichter van Deventer heeft afgerond,
brengt Heleen Bosma (1964) de vruchten van haar ambt in een bundel samen,
meteen haar debuutbundel: Oostenwind
– de ondertitel luidt Deventer gedichten.
We maken kennis met een stad, met flarden geschiedenis van die stad, met mensen
(bijvoorbeeld een Canadese soldaat) die er een rol spelen of hebben gespeeld, met
de wijde omgeving van de stad (de akkers en ommelanden in ‘de vijf dorpen en de
dertien buurtschappen’), met enkele opmerkelijke gebeurtenissen in de afgelopen
jaren. Bijvoorbeeld de afbraak van een Opelgarage.
Sommige gedichten, zeker die waarin toponiemen voorkomen,
kunnen alleen maar over Deventer gaan. Er was een dag dat je niet precies
wist hoe je van de Bergkerkkant
bij het Kunstenlab moest komen.
Je moet de situatie een beetje kennen want je kunt de twee
regels die nu volgen – ‘Als je de overkant haalde, / had je het wel te danken
aan jezelf’ – alleen maar snappen als je weet (of op Google Maps verneemt) dat
tussen Bergkerk en Kunstenlab, twee plekken in Deventer die nochtans maar een
honderd meter uit elkaar liggen, de drukke verkeersader Emmastraat-Kazernestraat
loopt, met als moeilijk te nemen extra hindernis de nieuw aangelegde ovaalvormige
rotonde. Vandaar de drie volgende regels, die de eerste strofe vervolledigen:
‘Vandaag kan je makkelijk vergeten / dat je op de Houtmarkt bent geweest, /
gelanceerd door een ovaal.’De Houtmarkt
is een van de straten die vertrekken aan (of uitkomen op) die rotonde. En zo
heb je wel meer van die plaatsgebonden namen: de plaatselijke heilige Lebuïnus
is er een van. Een mens leert bij.
Ik wil maar zeggen: met stadsgedichten is het oppassen
geblazen. Je kunt spelen op de herkenning die bij elke inwoner of met de
desbetreffende stad vertrouwde lezer een plezier zal opwekken dat verwant is
aan het plezier van de thuiskomst. Maar diegenen die zich niet op die manier
aangesproken voelen, zullen in deze gedichten op zoek gaan naar andere
aanknopingspunten. Poëtische kwaliteit bijvoorbeeld.Andere gedichten in deze bundel zijn minder plaatsgebonden. Ze drukken de niet exclusief aan Deventer voorbehouden kwaliteit van stedelijkheid uit – om het even welke stadsdichter in Nederland of Vlaanderen had een gedicht als ‘Avondwandeling’ geschreven kunnen hebben:
Dit is de stad waar je op een late zomeravond
die tegen de herfst aanschurkt in een wenk kan houden
van uit parkjes klinkende stemmen in vreemde talen.
Brommers fladderen als opgevoerde nachtvlinders
over pleinen, straten, stoepen. Rode achterlichten
schrijven zwierige liefdebrieven: ‘hartstocht gezocht’,
scheuren weg achter muren, als je verdwijnt kan je
even later weer verschijnen.
De hier gegeven citaten maken duidelijk dat je bij Bosma niet
moet aankloppen voor de grote emoties, voor tragiek, voor postmoderne
spielereitjes. Dit is brave, breed toegankelijke observatiepoëzie met lieflijke
beelden: ‘Even denk je dat de wind / de bladeren doet bewegen. / Nu je beter
kijkt weet je / het zijn de bladeren / die de wind doen ritselen.’ Nergens een
scherpe hoek waaraan je je zou kunnen kwetsen; dit zijn gedichten waarin vooral
niemand voor het hoofd wordt gestoten, waarin geen ongemakkelijke of heikele
kwesties worden aangesneden. Niets mis mee – maar ’t is wel de prijs die je
betaalt voor het in opdracht werken.
Deze observatiepoëzie toont soms te vaak een kwaliteit van
observeren in plaats van een kwaliteit van dichten. Wie goed kijkt, ziet veel
en begint ánders te zien: ‘Een novemberdag, de wind / striemt over vermolmd
maïs / jaagt wolken aan flarden / er kan niet anders dan af en toe / het
lichtste lenteblauw tevoorschijn komen (…) // Je denkt aan de wolken in kleuren
/ waar je net geen namen voor wist / en dat je geen idee had wat je had
gemist.’ Heleen Bosma wil eigenlijk aansporen tot goed kijken: ‘Neem tijd / laat je ogen traag / over de
horizon gaan / je kan hier alles leren kennen / er is beginnen aan.’Maar daarmee haalt Bosma niet altijd de kwaliteit die nodig is om van een stevig en veelbelovend debuut te kunnen spreken. Vaak is het duidelijk dat ze een te grote hoeveelheid informatie en data in een beperkte ruimte heeft willen persen, en dat ze poëzie met implicietheid verwart. Maar dat ze wel degelijk dichten kan, bewijst ze hier en daar in een sterke regel, een rijm dat méér is dan een rijm. Bijvoorbeeld in het gedicht over de bevrijding van Deventer door de Canadezen – de dichteres leest erover in een boek, dat er soldaten van overzee hier het leven hebben gelaten:
Geen happy end, maar dat wist je al,
meer een barst in de kosmos,
en aan het eind een mank begin,
een zege waar je haast in gaat geloven
tot jij sneuvelt in een zin.
Of neem het gedicht waarin sprake is van een boer en een
boerin die al vijftig jaar samen zijn: ‘ze lijken op elkaar / als weilanden
omzoomd met fluitenkruid’. Of neem de aanvangsregels van het herfstgedicht ‘Wat
er allemaal trager wordt’ over ‘Stegeren’ (maar het had om het even waar kunnen
zijn):Mist zo dun je kan
niet eens aanwijzen waar
en ergens in de tijd zijn
oktoberbomen zelf schaduw geworden.
Hier blijkt dat Bosma wel degelijk weet wat een vakkundig
aangebracht enjambement kan teweegbrengen, hoe ze in een concentraat van enkele
woorden een metafysica van ruimte en tijd kan oproepen, hoe ze een beeld kan oproepen
van bomen die inderdaad niet meer, zoals misschien nog in september, schaduw
schenken maar het zelf zijn.
Dit zijn de momenten waarop deze debuutbundel ook voor
niet-ingezetenen van Deventer en omstreken interessant wordt.
Deze recensie verscheen eerder in Poëziekrant.
donderdag 24 januari 2013
schrikkel 358
Ik herinner mij de brugdraaier aan de Gentpoort. Ik was nog
een kind en aangezien ik niet vaak de stad in ging, heb ik hem niet vaak bezig
gezien. Maar toch een paar keer: een man, met pet en sigaret, die, zwengelend
aan een groot draaiwiel, manueel de brug opendraaide: het grote ijzeren
gevaarte werd via een systeem van hefbomen en kabels langzaam opgelift tot het
hoog genoeg lag om de wachtende aak onderdoor te laten varen. Later werden de
bruggen geautomatiseerd, maar ze moesten nog altijd worden bediend door een
fysiek aanwezig persoon die op basis van visuele beoordeling het
scheepvaartverkeer regelde – tot grote ergernis van de steeds talrijker
wordende automobilisten en fietsers die de stad in of uit wilden. Ergens
achterin de jaren tachtig, vlak voor de digitale revolutie en de omwenteling in
de algehele communicatie- en controletechnologie, kreeg elke brug over de
Brugse Ringvaart een brugbedienershuisje met een raam dat uitzicht bood op de
brug en de algehele verkeerssituatie in de onmiddellijke omgeving van de brug.
Die infrastructuur werd niet veel later overbodig omdat voortaan de hele
Ringvaart vanuit een centraal punt werd bediend – met behulp van camera’s en wat
weet ik al niet meer. De huisjes kwamen leeg te staan en staan nu al een hele
tijd te verkommeren. Ook het huisje aan de Dampoort, dat nu lijkt te worden
weggedrumd door een groot appartementsblok. Het zal wellicht binnenkort worden
afgebroken – en dan zal het zijn alsof het er nooit heeft gestaan.
woensdag 23 januari 2013
schrikkel 357 / de dingen 85
Blijf even stilstaan bij de kleine genoegens. Doe dat zonder
melig te doen. Laat die ‘des levens’ maar weg. Gewoon een dampende kop koffie.
Hoeft geen Nespresso te zijn, een gewone Nescafé doet het ook. (Maar Nespresso
is natuurlijk ook goed.) Warm je handen aan die kop. Kijk naar de kale bomen
aan de overkant. Een man met een hond. Geniet hij van zijn hond? Misschien niet.
Misschien is hij gedachteloos. Dat is ook goed, als het goede gedachteloosheid
is. Neem die eerste slok. Brand je tong niet. En je verhemelte. Er is geen
hemel. Er is enkel nu: dit, een dampend moment – en twee kleuren die samenkomen
op de vensterbank. Kijk, het verdampt, het is efemeer, het staat alweer op het
punt van verdwijnen. Je drinkt te veel koffie. De taak wacht. De man gaat
voorbij. Je drinkt de laatste slok en gaat weer achter je computer zitten.
schrikkel 356b
Het blijft wennen, wanneer je in een ooghoek een reusachtige
kerstman in blauwe slede over het gras van een rotonde van links ziet aan komen
glijden en je beseft: die kan nooit nog tijdig stoppen. Wat een lot, wat een
lot: aangereden te worden door een kerstman in een blauwe slede.
dinsdag 22 januari 2013
maandag 21 januari 2013
zondag 20 januari 2013
los ingeslagen 65
16 december 2012
Op twee dagen tijd drie waarschuwingen: dat komt aan en ik
zal er voortaan rekening mee houden. Tot drie keer toe inderdaad steek ik van
wal tegen een persoon die ik inzake mogelijk nationalistische gezindheid onverdacht
waan, over hoe verkeerd het wel is om voor de N-VA te stemmen en wat een
gevaarlijk sujet *** is, en evenveel keer moet ik tot mijn grote ontstelling vaststellen
dat de persoon die ik onverdacht waande, sympathiseert, ja zelfs voor de Nieuwe
Vlaamse Alliantie gestemd heeft! Een van de drie zat zelfs, als ik het goed
begrepen heb, in het bestuur of toch in de onmiddellijke entourage –
enfin, daar had ik me wel heel zwaar misrekend.
Ik trek mijn conclusies: ik zal voortaan voorzichtig zijn.
Maar ik kan me niet van het gevoel ontdoen mij in een Stasi-achtige, Das Leben der Anderen-achtige onduidelijkheid te
moeten bewegen, in een pretotalitaire schemering kortom. Iedereen wordt potentieel
verdacht, verklikkers zijn onder ons, je zegt of schrijft niet meer ongestraft
wat in je opkomt. Het polariseren leidt tot paranoïa, zegt men; lijsten worden
opgesteld en bijgehouden, zegt men; straks komen de grote vereffeningen en
uitkeringen, zegt men.
zaterdag 19 januari 2013
schrikkel 356a
Vanuit mijn raam, drie hoog, zie ik in het park aan de overkant van de straat een jongeman zijn hond aan het werk zetten, een jack russell als ik het goed heb, zo’n spierbal op vier poten, nerveus, energiek, onvermoeibaar en eigenzinnig. Balletje links, balletje rechts, balletje dicht, balletje ver – en op zeer eenduidige wijze dom rent het beest er al achter aan nog voor het gegooid is. Ik bekijk het spelletje en geniet van het spektakel, van op de eerste rij want het spektakel is niet de hond alleen maar de hond plus het baasje.
schrikkel 355
De poort staat open, de passant krijgt inkijk in de
banaliteit van fietsenstalling, wasmachine, gereedschapskist, sneeuwlaarzen en
veegborstels. Een beetje teleurstellend, hoe dan ook. Tegen de uniciteit van woonkamer
en salon staat de onvermijdelijk uniforme functionaliteit van de bergplaats of
garage. En die is hoogst inwisselbaar met die van de buren: ook daar bewaren ze
hun besognes onder tl-verlichting. Harken, strooizout, vuilnisemmer.
schrikkel 354
Te laat voor de laatste trein, geparkeerd in dit hotel. In een
– zoals dat dan heet – anonieme
hotelkamer. Overbodig adjectief: alle hotelkamers zijn, op hun nummer na, naam-
en identiteitloos. Wie hier het laatst heeft geslapen, is al lang weer weg. Opgehangen
in een hoek brengt een tv de wereld binnen, die ook vandaag verder is
ondergegaan en uit het stof opgestaan. Ik kijk nog even, maar verkies dan het
boek – en vervolgens de slaap. De dag is lang geweest, ik ben er even niet.
donderdag 17 januari 2013
dinsdag 15 januari 2013
facebookbericht 360
schrijf het maar op: we leven in een pretotalitair klimaat en wie het niet ziet, is... gezien
schrikkel 353
Kop in kas, staren naar de grond, het hoofd gebogen. Maar kijken we vaak genoeg naar beneden, naar
de bodem, naar het schoeisel?
facebookbericht 359
goed gezien, D.: de retoriek in deze stukken - overigens
vraag ik mij af of het burgemeesterschap, voorzitterschap,
volksvertegenwoordigerschap en wat weet ik nog allemaal - nog gezwegen van het
expert-zijn in tal van domeinen, ook culturele - verenigbaar is met het
columnistenschap
los ingeslagen 64
14 december 2012
‘Door omstandigheden’, zoals dat dan heet, kon ik vanmorgen aan de leestafel van *** een halfuur de kranten doorbladeren. Was het nu toeval of niet – ‘de toevalligheden van het lot’, had ik even daarvoor *** horen orakelen – maar ik trof in die korte tijd drie eindredactionele flaters aan waarbij ik dacht: ‘Dat zou in mijn tijd toch geen waar zijn geweest!’ Ik vond de fouten in Het Nieuwsblad en De Morgen.
De eerste stond in een grafiek waarin de evoluties van de
vastgoedprijs in enkele Europese landen met elkaar vergeleken werden. Een van
die landen was: ‘Duitseland’.
Europees commissaris De Gucht wordt op de korrel genomen
door de fiscus. Zijn voorstel tot minnelijke schikking (50.000 euro) wordt niet
aanvaard. Neen, het landgoed dat hij in Toscane heeft neergepoot wekt te veel
wantrouwen op. ‘Neergepoot’, staat er – maar als ik het op de wazige, van het
internet geplukte foto goed kan inschatten, betreft het een landgoed van een
paar eeuwen oud en zo lang is de heer De Gucht nog niet actief in de vastgoed-
en vakantieverblijvensector.
Op de foto poseert de Eurocommissaris trots voor het
stulpje. Maar ook die foto introduceert onwaarheid want het is overduidelijk
een collage.
De derde lapsus heeft ook met vastgoed en fiscaliteit te
maken. Het artikeltje gaat over de opportunistische verhuizing van de Franse
acteur Gérard Depardieu naar een Henegouws grensdorp. De scribent van dienst
heeft een beetje al te letterlijk zijn bron vertaald en gewaagt van het ‘hotel’
dat Depardieu in Parijs te koop zou hebben gesteld. Maar het gaat niet om een
hotel, natuurlijk, maar om een uit de kluiten gewassen herenhuis of
stadskasteeltje – en daarvoor gebruiken de Fransen hetzelfde woord als voor een
gebouw waarin reizigers en passanten tegen betaling een tijdelijk onderkomen
kunnen vinden.
Ook hier loopt er iets mis met de foto want het nederige
hoekhuis dat in de ene krant staat afgebeeld als de nieuwe woning van Depardieu
verschilt in zowat alles van de protserige villa met parkgrote tuin die in de
andere krant als dusdanig wordt voorgesteld.
Taal- en feitelijke fouten à volonté dus, ik heb de indruk dat het op de eindredacties van
beide kranten minder goed gesteld is met de algemene kennis én met de werkdruk.
maandag 14 januari 2013
Abonneren op:
Posts (Atom)