Kwart voor acht ’s ochtends is een goed moment om naar de autokeuring te trekken: veel vroege vogels zijn er niet. Maar je riskeert wel een mens met ochtendhumeur te treffen. Zo ik, deze ochtend. Bij de uitstootcontrole meld ik, geheel oprecht, dat mijn motor allicht nog niet op bedrijfstemperatuur is: ik ben immers rechtstreeks hierheen gereden en veel toeren maken in de wachtfile voor het binnenrijden was niet mogelijk aangezien er geen wachtfile was. Koude motoren vervuilen meer en ik riskeer dus een te hoog uitstootcoëfficiënt. ‘Wat wil je?’ vraagt die kerel van de uitstootcontrole nogal bits. ‘Moet ik daarom jouw auto goedkeuren?’ Daar heb ik niet van terug. Koud gepakt. Natuurlijk zou ik graag hebben dat mijn auto wordt goedgekeurd want wie keert nu graag terug naar deze onzalige bureaucratiegarage? Maar wat moet ik zeggen? ‘Heu, ja, ik zeg het alleen maar, hé, dat die motor nog koud staat.’ Waarop de man zijn meter in mijn uitlaat stopt en de cijfers laat spreken.