zondag 8 april 2012

wolken 345-350

wolkencitaten uit: Yves Petry, De maagd Marino

345
Hij geeft de indruk op dezelfde hoogte als de wolken te zweven en uit dezelfde damp gevormd te zijn. (69)

346
Op een keer dreef er een enorme wolk over, een nachtblauw gevaarte met een laaiende nimbus dat een indrukwekkend duistere schaduw voor zich uit schoof. Uit de woelige lobben van het beest klonken allerlei vage dreigementen. In de plots ingetreden kilte stak een manshoge stofhoos op, wervelde ritselend in het rond om daarna tegen een muur weer langzaam in elkaar te zakken. Marino trok onwillekeurig zijn hoofd tussen zijn schouders. Een voorgevoel van elektrisch en akoestisch geweld vertakte zich door zijn zenuwstelsel – precies hetzelfde soort beklemming, bedacht hij, dat ook uitging van zijn bewaker van die dag, een bijzonder kortademig en onaanspreekbaar type. Marino schrok zich haast halfdood, niet omdat de wolk losbarstte, maar wel omdat de man vanuit de deuropening onverwacht een nijdig ‘Hei!’ over de binnenplaats liet knallen, alsof hij Marino’s gedachte had kunnen horen. (69-70)

347
Het wolkendek was vlak en grijs. Altostratus was, geloof ik, de naam. (116)

348
Niet zozeer de levende materie als wel de patronen van het levenloze droegen zijn interesse weg: het ontstaan van wolken, het lot van sterren en planeten, de oorsprong van het heelal, kortom, allemaal dingen die onder mensen ouder dan twaalf zelden of nooit een onderwerp van gesprek vormden. (223)

349
Ik bleef bijvoorbeeld staan voor een fantasieloos torengebouw en genoot minutenlang van de rechthoekig gebroken wolkenlucht die over de spiegelramen voorbijzeilde. (234)

350
Er was zichtbaar ander weer op komst. De hemel was zich gaan toedekken met uit alle windstreken bijeengeharkte flarden en vormen. Op elke etage kwam de wind uit een andere richting. Onderaan, haast binnen handbereik, tuimelden losse plukken cumulus gejaagd de ene kant uit. Hogerop en trager dreven formaties die eruitzagen als losgeweekte fossielen. De ruggenwervels en ribbenkasten van stratosauriërs en altodonten. En nog hoger, nagenoeg roerloos, de pruiken van ijsdraad, de dichterspluim, de verstijfde enkelvleugelige in zijn prismatische kleed van dons. Schaduwen en lichtfracties klommen langs het wit van de wolken omhoog, het schimmelgrijs tot op de eerste verdieping, het lippenrood tot helemaal bovenaan. (263-264)