Komen ze helemaal van vijftienduizend kilometer ver naar
hier, maken ze daarbij een ecologische voetafdruk van hier tot in Tokio – of tot
Peking voor mijn part –, maken ze een treinreis van Brugge naar Brussel – Gent laten
ze obligaat en natuurlijk volkomen ten onrechte links liggen –, en dan zijn ze
te beroerd om even door het raampje naar een landschap te kijken dat ze, hoe
lelijk het ook moge zijn, nooit van hun levens nog zullen terugzien. Trouwens,
lelijk? Het tegenlicht valt onnavolgbaar op de beemden tussen Maria-Aalter en Landegem,
nevel stijgt op uit de velden, de Vlaamse koterijen en ruimtelijke ordening vormen
een ongezien en nergens elders ter wereld vertoond architectonisch respectievelijk
landschappelijk spektakel. Maar neen, de kiekjes die ze van elkaar hebben
gemaakt eisen al hun aandacht op. Ik heb, eerlijk waar, deze meisjes geen
seconde naar buiten zien kijken. Ik vat dan ook een onredelijk hevige afkeer op
ten aanzien van welstellende Chinese bakvissen die meer interesse hebben voor
hun elektronicaspeeltjes dan voor mijn land dat ze bezoeken – voor zover ze het
echt bezoeken en zich niet beperken tot verifiëren of wat hun in hun kleurige en
van achteren naar voren te lezen brochuretjes als ‘te bezoeken’ wordt
aanbevolen klopt met ‘de werkelijkheid’.
ps - Deze observatie sluit merkwaardig goed aan bij een artikel dat ik net las over Michel Houellebecqs De kaart en het gebied.