Ooit, één keer, heb ik hem van dichtbij gezien. Hem aanspreken, neen, dat durfde ik niet. Wat zou ik hem hebben moeten zeggen. ‘Proficiat, mijnheer Zeeman, omdat u Michaël Zeeman bent’? Neen, dat is te gek, natuurlijk – al raakt het wel een kern. Als iemand mij zou feliciteren omdat ik ik ben, het zou mij ontroeren en dankbaar stemmen. Het was bij de vooropening van de Memlingtentoonstelling in het Brugse Groeningemuseum, alweer vijftien jaar geleden. Ik kende de man ‘van televisie’, had heel veel sympathie voor zijn eigenzinnige, wat bruuske maar o zo erudiete en onderlegde manier van ondervragen en van samen met zijn gesprekspartner in vrij korte tijd een grote diepgang te bereiken. Wat een werkkracht school daarachter. Hij maakte een gehaaste, gejaagde indruk. Dat hij samen met het talrijk opgekomen journaille moest aanschuiven, zinde hem niet. Ik zag hem de rij verlaten op zoek naar een snellere oplossing. Onverrichterzake keerde hij weer, maar nu met lectuur in de hand. Hij had een angstige blik in de ogen. Dat viel mij op – en kijk, nu blijkt die blik betekenis te hebben. Op je vijftigste sterven, het is wreed.
Een zeker calvinisme was de harde werker en globetrotter niet vreemd. In de jaren negentig leegde Rudi Wester, toentertijd directeur van het Literair Productiefonds en woonachtig in Amsterdam, op zondagavond twee tassen met lege wijnflessen bij de glasbak, toen zij de twee meter grote buurtgenoot aan zag komen stappen. Eveneens met twee volle tassen – gevuld met papieren wel te verstaan, bedoeld voor de papierbak ernaast. ‘Dit zijn de flessen van twee weken’, riep Wester hem verontschuldigend toe. ‘En dit’, sprak Zeeman met de gedempte galm hem eigen, terwijl hij wees op zijn tassen, ‘dit zijn de kranten van twee dagen.’
Uit Arjan Peters’ zeer lezenswaardige in memoriam voor de Volkskrant.