baraque lecture 12
Ik lees de eerste vijftig bladzijden van Alain-Fourniers Le Grand Meaulnes, weliswaar in de al van 1949 daterende Nederlandse vertaling van Max Nord Het grote avontuur. (Ik weet niet of er nu een andere vertaling bestaat, deze van Nord lijkt mij zeker nog niet gedateerd – maar hij staat wel vol tikfouten, althans mijn uitgave: de vijfde druk van 1970 als Salamanderpocket.) Ik word meegezogen in iets wat zich in niet veel onderscheidt van het eerste het beste jongensverhaal, en ik vraag me af waaraan het ligt. Eén ding is zeker: Alain-Fournier weet heel goed hoe hij spanning moet opbouwen. Er is duisternis, er zijn stappen op de zolder, er is de openlijke vijandschap van allen tegen één – of twee want het gaat natuurlijk om het bondgenootschap tussen François en Augustin. De zuigkracht van de kolk waarin je als lezer terechtkomt heeft ook te maken met de structuur van de vertelling: in het kader, het raam, van de vertelling vertelt een ik, François, hoe die vreemde jongen Meaulnes in zijn tot dan toe vredige bestaan binnenkomt en daar alles overhoop zal gooien – het wordt voorlopig uiteraard niet verklapt wat dat dan zal inhouden maar het standpunt in de tijd is wel een achteraf, nadat alles zich heeft voltrokken, wat de dreiging alleen maar doet toenemen want wat te gebeuren staat is nu helemaal onafwendbaar. Dan neemt de grote Meaulnes over in de vorm van een bekentenis en we krijgen nu een verhaal met een hij als hoofdpersoon. Deze switch houdt ons, lezers, als het ware gevangen. We willen nu echt wel weten wat er gebeurt.