zaterdag 25 juli 2009

Terugblik 31 (523/1000)

F. - 050701













Een foto is de visualisatie van een inhoud met aandacht voor de manier waarop het tweedimensionale vlak is opgedeeld: harmonieus, evenwichtig, enzovoort.

De ontwikkelingspsychologie leert ons dat wij bij het waarnemen altijd een onderscheid maken tussen voor- en achtergrond. Wij kunnen niet anders. Ook als er niet echt de intentie is om in het vlak dat ons onder ogen komt een onderscheid aan te brengen tussen voor- en achtergrond. Het fijne weet ik er niet meer van maar het heeft iets te maken met hoe wij als pasgeborene zochten naar de ogen in het gelaat van onze moeder (niet de vader, blijkbaar) of naar de tepel in het voor het overige maagdelijke halfrond van de borst.

Ook de fotograaf ontsnapt hier niet aan. Hij hoort rekening te houden met de achtergrond. Die kan vormelijk of inhoudelijk of – alweer – als combinatie van die twee, bijdragen tot het uiteindelijke resultaat. Het is een kenmerk van slechte fotografie: dat er geen aandacht werd besteed aan de achtergrond en aan de manier hoe voor- en achtergrond zich tot elkaar verhouden. Aan hoe, om maar dat voorbeeld te geven, de contourlijnen van de voorgrond zich scherp aftekenen tegen de achtergrond. Of aan hoe in die achtergrond storende elementen kunnen worden vermeden.

In enge zin gesproken bevindt het onderwerp van de foto zich op de voorgrond. Of juister: in de focus, die, dat is bekend, zich in de foto ook op de achtergrond kan bevinden. In meer algemene zin hoort het eigenlijke onderwerp van de foto te zijn: het geheel, voor- én achtergrond, het samenspel tussen die twee. Dat is de ruimere invulling van de term ‘onderwerp’.

Maar een nog ruimer perspectief is evengoed mogelijk: er is voor de voorgrond nog een relatie mogelijk. Deze tussen de voorstelling (voor-stelling) en de fotograaf zelf. Ook hier kun je heel wat kenmerken van goede en slechte fotografie detecteren.

Als het onderwerp, ik bedoel het onderwerp in de enge zin van het woord, een mens is, gebeurt het dat er tussen hem, of haar, en de fotograaf (ook maar een mens) een relatie ontstaat. Ik bedoel niet de relatie die beiden hebben in het leven buiten de fotografie, maar in het moment zelf van het richten, kaderen en afdrukken. Het is een momentane, tijdelijke, vluchtige relatie. In het expliciete portret is dat vrij duidelijk: de relatie tussen gefotografeerde en fotograaf berust op afspraken. Het ‘say cheese’ is hiervan de meest karikaturale vorm: het is de geïnstitutionaliseerde onspontaneïteit. Maar ook in het snapshot kan die relatie zichtbaar worden, bijvoorbeeld in een verbaasde, verraste, geërgerde blik. Hier kan iets buitengemeen interessants ontstaan. De geportretteerde kan namelijk niet op de hoogte zijn van zijn achtergrond. Hij weet iets essentieels niet. De fotograaf houdt iets achter: de, jawel, achter-grond. Hij heeft zijn onderwerp even bij de neus genomen. Hier ontstaat ruimte voor manipulatie en misbruik. Maar ook voor humor natuurlijk.

Over deze foto valt nog iets te zeggen. Het hoofd van de levende persoon staat, zo op het eerste gezicht, niet bepaald harmonieus in het kader. Het staat iets te veel naar onderen. Het evenwicht tussen de drie koppen is niet bereikt. Maar misschien is precies dat onevenwicht essentieel. Een te mooie compositie zou afbreuk doen aan waar het hier om te doen is. De cadragefout draait uit op een voordeel. Dat is meegenomen.