baraque lecture 5
Ik hou van Yourcenars bijwijlen ongelooflijke pretentie. Zij staat boven alles en kan zich dat permitteren. Zij schrijft bijvoorbeeld (op blz. 235 van Wat? De Eeuwigheid): ‘Ik heb elders de oorzaken van deze wederzijdse vervreemding [tussen twee van de personages in haar autobiografie] beschreven. Ik kom erop terug om de lezer niet te verplichten een voorgaand boek te raadplegen […].’ Zij schrijft ‘elders’ en ‘een voorgaand boek’ en ze veroorlooft het zich dit niet nader toe te lichten: dat is verondersteld gekend. En zij schrijft ook ‘verplichten’; zij lijkt er dus van uit te gaan dat die ‘lezer’ het toch wel zal vergeten zijn waar hij desbetreffende passage kan terugvinden. Ik heb dat graag – dat iemand van zichzelf zo duidelijk weet hoe goed zij is, dat zij zich dat soort minachting kan permitteren. Er steekt natuurlijk ook ironie in – het doet me vaak aan Nabokov denken, maar bij Yourcenar is het serieuzer. (En bij Christine D’haen is het nóg serieuzer, daar lijkt de ironie afwezig.)
Of neem vijf bladzijden verder (240). Daar staat een ‘aperte waarheid’, namelijk deze:
Overschrijven (120)
Het geheugen is geen verzameling documenten die goed geordend ergens diep in onszelf zijn opgeborgen; het leeft en verandert; het brengt de stukken dood hout bijeen om er opnieuw de vlam in te steken.
En dan staat er: ‘In een boek dat bestaat uit herinneringen, moest deze aperte waarheid ergens worden uitgesproken. Hier is zij dan.’ Waarmee Yourcenar, opnieuw heerlijk arrogant, lijkt te suggereren dat zij een status heeft die haar toelaat zich niet al te zeer om de vorm te moeten bekommeren. Vooral de woorden ‘moest’, dat een schier bovenmenselijke noodzakelijkheid lijkt uit te drukken, en ‘ergens’, waarin achteloosheid meereist, zijn in dit citaat cruciaal.