maandag 13 juli 2009

dag 684 – 090701 woensdag

baraque lecture 9
Ik las Pennac uit. Erg goed vind ik dat boek. De voormalige nietsnut-student en later de exemplarische en charismatische leraar Pennacchioni zoekt zich als schrijver van dit autobiografische pleidooi voor een goed onderwijs een weg tussen de plicht om hoopvol te blijven en de nagenoeg evidente ontmoediging. Hij omschrijft de jeugd van vandaag als een volledig door de consumptie ingepakte, willoze kudde: de jongeren zoeken de volledige invulling van hun behoefte aan een eigen identiteit in materiële goederen. Zo schat Pennac dat elk van hen met een uitrusting rondloopt (schoenen, broek, jas, telefoon, iPod, make-up enzovoort) van ongeveer een half miljoen anciens francs (de munteenheid waarmee hij, Pennac, als kind gewoon was te rekenen!). En dat is nog niet het ergste. Erger is dat ze om dit alles te verkrijgen niets hoeven te doen: ofwel krijgen ze het geld van hun ouders ofwel jatten ze het. Daar en daar alleen, in dat uiterlijk vertoon (om toch maar niet met zichzelf te moeten worden geconfronteerd) ligt hun enige voldoening en bestemming – wat zouden ze zich nog inzetten op school, wat zouden ze zich inspannen om die abstracte en niet onmiddellijk statusverhogende kennis te verwerven die hen daar helemaal niet in de schoot wordt geworpen.

Uiteindelijk is voor de leraar volharding de oplossing. Hij moet ook de eigen feilen onder ogen zien. En er is nog iets wat nodig is… Het is, Pennac durft het woord haast niet uit te spreken (c'est un mot lourd): liefde.

Chagrin d’école (vertaald als Schoolpijn) is een voortreffelijk boek. Het bevat mooie en zelfs ontroerende anekdotes. Het wijst ons op de plicht om de jeugd niet op te zadelen met een onhoudbare perceptie van de toekomst die op hen afkomt. Het boek kan al wie in het onderwijs staat en te kampen krijgt met de aanvechting om er de brui aan te geven (de deelverzameling leerkrachten in crisis is niet veel kleiner dan de verzameling van alle leerkrachten) een hart onder de riem steken. Pennac verplicht ons na te denken over de ‘jeugd van tegenwoordig’ en om minstens wat kritischer om te springen met de clichés die we daarbij met te groot gemak uit de kast halen om allen over één kam te scheren: de minderheid boefjes én de meerderheid van weliswaar soms luie en weliswaar niet altijd even ambitieuze maar dan toch in hoofdzaak gewetensvolle en gewillige studenten. Maar toch lijkt Pennac me soms wat naïef (bewust en koppig naïef?). Bijvoorbeeld als hij stelt dat je iemand aan het lezen kunt zetten door hem een boek te laten schrijven…