vrijdag 14 december 2007

Mijn woordenboek (177)

AFFRONT

Een vernedering die door iedereen kan worden gezien. Openlijk, openbaar. Pijnlijk zichtbaar, in het woord weerklinkt het frontale van mensen die elkaar aankijken. Blikken die de confrontatie met elkaar aangaan. Die frontaal botsen. Tot de vernederde, de geaffronteerde, de blik neerslaat – boven zijn ogen verschijnt een diepe frons.

Elk affront is een vernedering, maar niet elke vernedering is een affront. Het affront lijkt mij de vernedering van de hogergeplaatste, de gedoodverfde favoriet. Van diegene die voor iedereen zichtbaar is en die en plein public te kakken wordt gezet. Van de ambitieuze dromer die liet uitschijnen dat zijn luchtkasteel een stevig verankerde burcht was – en die believers daarop deed inzetten. De vernederde bevond zich zo al op een dieper, ondergeschikter niveau. De duim van de veroordelende macht duwt hem nu nog wat dieper het slik in. De geaffronteerde krijgt af te rekenen met een ferme statusverlaging. Hij gaf met zijn enthousiasme de indruk gul en edelmoedig te zijn, menslievend en correct, maar hij is, zo blijkt nu in ieders ogen, niet meer dan, bijvoorbeeld, een ordinaire uitbuiter, fantast, pedoseksueel of lijntrekker. Of iets dergelijks.

En dan – de branie, het lef, de blinde zelfzucht – zie je vaak hoe de geaffronteerde zich daar niets van schijnt aan te trekken, gewoon voortgaat met zijn waanbeelden aan te hangen en aan te prijzen, en dan nog op begrip en geloof mag rekenen ook.