zondag 16 december 2007

Mijn woordenboek (178)

AFGELEEFD

Hij heeft geleefd. Dat zeg je van iemand die er ronduit afgeleefd uitziet maar die toch, om de een of andere reden, dat allesbehalve ornans te noemen epitheton níet achter zich aan krijgt. De rimpels en kraters op zijn kop en de wallen onder zijn ogen (zeker geen wonderwalls) zijn dieper en donkerder en zwaarder dan redelijkerwijs kan worden verwacht voor iemand die zijn leeftijd heeft bereikt, maar door een buitenanatomische verdienste worden die onvolkomenheden hem niet aangerekend. Ze worden dan ook als alleen maar onvermijdelijke onvolkomenheden aangezien, niet als sporen. Hij heeft iets gepresteerd op, bijvoorbeeld, cultureel vlak. Met dat alibi in de pocket wordt hem niet onomwonden aangewreven dat hij de pannen van het dak zoop of zich te pletter spoot of zich de pleuris rookte (drie dubbele oo’s), wel heet het dat hij – godbetert – ‘Bourgondisch’ heeft geleefd, dat hij gráág heeft geleefd. Er staat namelijk een oeuvre tegenover, en dan mag je al eens over de schreef zijn gegaan. Hij koopt met dat oeuvre de absolutie voor zijn zondige en weinig heel latende levensstijl. Anders is het als je niets hebt gepresteerd en alleen maar hebt gezopen, gespoten of gerookt. Als de voren in je kop geen vrucht hebben voortgebracht, als je leven is ondergegaan in impotentie, de zaden van je talent zijn verdord in steriele bodem. Dan zie je er niet getekend door de ouderdom uit maar afgeleefd – en dat is ongeveer hetzelfde als zeggen dat je hebt afgedaan. Geen applaus op alle banken, geen krediet meer, op is op.