071203 – Ik heb hier en daar al wat goeds opgevangen over de televisiereeks ‘In Europa’ van Geert Mak en besluit tot een gebaar van goede wil. Toevallig gaat de aflevering waarbij ik aansluit over de Vlaamse Westhoek. Die ken ik een beetje. Maar dat ik niets nieuws zie door de Nederlandse bril van Mak en zijn ploeg, is toch minder dan wat ik verwachtte. Dat hoeft op zich niet erg te zijn. Van een aflevering over Catalonië of Moldavië had ik wellicht wel iets opgestoken.
Ontgoochelender is dat de invalshoek die van de human interest is, de emotie als het even kan: van de zoon van het tot nu toe laatste oorlogsslachtoffer, een boer die in 1986 een niet-ontplofte bom bovenploegde; van de nu 93-jarige dochter van een Britse militair die wegens ‘cowardness’ was geëxecuteerd; van de conservator van het oorlogsmuseum in Ieper die een manier zocht om zich te verhouden tot de honderdduizenden doden in zijn geboortegrond, maar ook tot de kanker die in acht maanden tijd zijn echtgenote had weggevreten. Dit werd link. Waarom heeft Mak dit particuliere feit, hoe begrijpelijk en aangrijpend ook, niet weggeknipt? Is dit relevant voor de Europese geschiedenis die hij wil vertellen?
Volgende week gaat het over de eerste pogingen tot plastische chirurgie op de oorlogsverminkten. Ik zal niet kijken.
Een uurtje eerder was ik zappendeweg op een andere reisprogramma gestoten, een Hollands meisje trekt met het openbaar vervoer helemaal naar het Verre Oosten. Nu zat ze in Tsjernobyl. We zien beelden van een nooit verwijderde, al half door oprukkend groen aan het zicht onttrokken kermis: een draaimolen, een zwierbaan, botsauto’s: definitief tot stilstand gekomen, verstild, versteend. Een indrukwekkend beeld. Maar is het relevant? Neen, dat is het niet. Het is sfeerschepping, en in het beste geval goede fotografie. (Wat het niet was.)
En na Mak is er op Canvas een interview van reisprogrammamaker Herman Van Molle met Michael Palin, ook al een maker van reisprogramma’s. Hij blijkt daarbij zwaar in te zetten op improvisatie. Zeer tot verwondering van Van Molle, die blijkbaar flink uitgewerkte scenario’s invult (waarmee hij bijzonder sterke reeksen heeft gemaakt: onder meer ook een over verschillende Europese landen, Zalm voor Corleone).
Het gesprek gaat – onvermijdelijk – ook over Monty Python. Palin beantwoordt de vragen die – hij kan nauwelijks zijn wrevel verbergen, al blijft hij wel zeer innemend – hem nu al voor de zevenhonderdste keer worden gesteld: hoe is het begonnen, wat was zo bijzonder aan Monty Python, wat was het specifieke van jullie humor? Palin raffelt, zo vriendelijk mogelijk en in elk geval zeer geduldig, zijn antwoordjes af: dat de vrouw van John Cleese in het livepubliek van gepensioneerden in de BBC-studio zowat de enige was die lachte, dat Paul McCartney een van de eersten was die positief reageerde, dat de hoed in de Spanish Inquisition-sketch veel te groot was en dat die sketch precies daardoor zo grappig is geworden.
Een mens, hij moge dan nog Michael Palin heten, heeft maar een beperkt aantal verhalen in de aanbieding. En toch is hij een zo uniek en complex persoon dat hij nimmer in woorden te vatten is. Laat staan in een televisiegesprekje van een halfuur.