071111 – Ik trakteer mezelf op een stop aan de begraafplaats van Steenbrugge. Een immens domein in volop verstedelijkend gebied. Oude graven met eeuwige vergunningen. Het goedkope, maar daarom niet minder mooie – maar ach, wat is mooi, en wanneer is het relevant zich daar druk over te maken? – contrast tussen de pastelkleuren van de chrysanten en het goudbruin van de ‘statige’ beuken in ‘herfstornaat’. (Clichés zijn niet te vermijden.) De fotootjes op de graven, gevat in ovale emailplakkaatjes. Al die verhalen, al die levens. De zerken die de smaak van de dag volgen: art deco, de zwart-witte mozaïekjes van de jaren zeventig, de krullerige frivoliteit van de artisanale letterkapperij vanaf de jaren negentig. Ik zie op dat hele immense kerkhof drie of vier levende zielen. Een paar oude mannen. Een die een vuurtje komt vragen om een kaars aan te steken, een ander mijmerend voor een graf, waarna hij, met zijn fiets aan de hand, naar de uitgang, naar het leven slentert. Ik ben even buiten de tijd. Wandel wat rond. Probeer met mijn fototoestel deze indruk te vatten. Voel mij op een vreemde manier heel rustig tussen deze honderden stoffelijke resten.