Hier ben ik honderden, misschien wel duizenden keren, voorbijgekomen. Zes schooljaren lang, tweehonderd dagen per jaar, meerdere keren per dag. De derde laatste keer was 28 jaar geleden. Daarna, een jaar of tien later, bij een oudleerlingenbijeenkomst, kwam ik hier de voorlaatste keer. En de allerlaatste keer – want ik zal hier nooit meer komen – was op 19 maart 2005 om 23u59. Toen maakte ik deze foto.
Het is vreemd, de ervaring dat deze foto, het beeld daarop, zich als een gordijn voor die honderden keren heeft geschoven. Als ik aan die school zal terugdenken, en meer bepaald aan deze trap, dan zal ik voortaan deze foto zien, en niet de talloze rechtstreekse indrukken die ik er heb opgedaan.
Het is een bekend mechanisme, en mede daardoor is fotografie zo’n boeiend medium: het vermogen van foto’s om zich vóór de herinnering te plaatsen. We herinneren ons niet de feitelijke werkelijkheid, maar de foto die we ervan hebben. We herinneren ons de herinnering, en in een nog later stadium herinneren we ons de herinnering van de herinnering. Enzovoort. We drijven op ons vlotje ‘heden’ steeds verder af van het verleden zoals het in ons geheugen is ontstaan en door toedoen van een alsmaar veranderend heden blijft veranderen, zoals in een bos elke nieuwe herfst een nieuw laagje humus legt, vele lagen van verleden en van verleden verleden.
Fotografie maakt op die manier het verleden onwerkelijker dan het is. Eigenlijk precies zoals overleveringen en verhalen doen. Fotografie heeft met realisme minder te maken dan wij geneigd zijn te denken.