071031 – Ik moet mijn typologie mannen-vrouwenboeken bijstellen. Ik zou het beter hebben over boeken van de schrijfschool of de cursus Creative Writing en die van daarbuiten. Zadie Smith lijkt mij zo’n typische vertegenwoordigster van de schrijfschool. En dat dit dan vrouwenboeken oplevert, zal wel: vrouwen vormen nu eenmaal de meerderheid in het doelpubliek, omdat ze meer lezen, omdat ze vaker dit soort boeken lezen.
Bij schrijfschoolboeken krijg je de indruk dat het allemaal een kwestie van metier is. Een schrijfschoolroman biedt niet méér dan de uitkomst van een goed gedoseerde mengeling van ingrediënten, een die pákt. ’t Heeft met kookkunst te maken. ’t Is een soort legering. Alchemie – maar dan in de betekenis van potjes en mengsels, niet van een geniale, meerwaarde creërende optelsom waarbij één plus één méér wordt dan twee. Waaruit dan die mix bestaat? Ik noem maar wat. Verklap de naam van je hoofdpersonage pas na dertig of veertig bladzijden. Zorg voor vaart. Geef je personages tics mee, een eigen taalgebruik, zodat ze gemakkelijk herkenbaar blijven in het bos van personages (want het zijn er altijd veel). Wissel van standpunt. Probeer de lezer telkens te verrassen met uitgerekend de minst verwachte verhaalwending. Zorg dat je naast de verhaallijn een thema hebt, no matter of het over twee Duitse wetenschappers uit de Verlichting gaat, of over wolken, dan wel of het, zoals hier bij Smith, een grabbelton is van gedachten over esthetica en raciale verschillen.
Dat van het prijsgeven van de naam van het hoofdpersonage heb ik nu al vele malen gemerkt (zoals een tijdje geleden ook in De cementen tuin; daar valt de voornaam van de ik, Jack, een eerste keer op bladzijde 39). Het kan niet anders of het moet een voorschrift zijn. Ik ga eens een verzameling aanleggen: de eerste vernoeming van de naam van het hoofdpersonage, op welke bladzijde dat gebeurt.
*
071030 – Een van de mooie dingen gisterenavond in dat portret van schilder Sam Dillemans was de manier waarop die man onbeschaamd uitkwam voor zijn levenskeuze. Alles voor de kunst. En als hij niet schilderde, dan bokste hij tegen zijn bokszak of at hij fruit. En als hij niet schilderde, tegen een bokszak bokste of fruit at, dan las hij. ‘Dit zijn mijn vrienden,’ zei hij, gezeten (en rokend) voor onafzienbare stapels boeken. ‘Al dat geëmmer met vrienden, daar verveel ik me bij. Dat is… gelul.’
Veel van zijn boeken hadden een bibliotheeketiket op de rug. ‘Allemaal uit de kringloop,’ zei Dillemans. ‘Het is een hobby: wereldliteratuur aanschaffen voor minder dan een euro per boek. Kijk, hier een Henry Miller voor twintig cent. Men moet mij niet komen zeggen dat de boeken in de Fnac te duur zijn. “Ik wou dat kopen maar het kost vijftig euro en dat is te veel.” Daarmee moeten ze bij mij niet afkomen. Ga naar de kringloop, zeg ik dan. Genoeg boeken voor minder dan een euro. So what’s the problem?’
Een simplistische kijk, natuurlijk, en de boekenverzameling van Sam Dillemans zag er dan ook een beetje belegen uit. Maar een punt heeft hij wel, natuurlijk, want met de meesterwerken die hij hoe dan ook in huis heeft, kan hij vele jaren voort, en met hypes zal hij ook zijn tijd niet verliezen.
In een van de vele hoeken van zijn collectie stond een stapel in plastic folie verpakte delen van het verzameld werk van Louis Couperus.
‘Als ik een Schopenhauer voor vijftig cent kan kopen, dan is mijn dag goed.’
O ja, Sam Dillemans ging ook wel eens, na gedane arbeid, een koffie drinken in het café op de hoek. Daar trok hij acht minuten voor uit. Voor zijn vriendin, want die had hij ook, had hij elke week negenentwintig uur over. Niet minder, maar zeker ook niet meer.
Bij veel verdwaalde kijkers zal dit portret het romantische beeld van de gekke, wereldvreemde kunstenaar alleen maar hebben versterkt. Het zij zo. Ik voel echter veel sympathie voor deze verbeten, gebeten man. Gespannen aders in de nek, spieren als staalkoord: je had hem moeten zien hoe hij, met ontbloot bovenlijf (een wasbord als buik) al boksend een exposé over schoonheid stond te geven. Over schoonheid.