dinsdag 25 september 2007

Mijn woordenboek (164)

AFBLADDEREN

Elke dag schetsen, had broeder A ons op het hart gedrukt. Dat mocht toch wel van ons worden verwacht, we zaten per slot van rekening toch in het eerste jaar van de kunstschool? Tekenen hoorde, voor wie voor kunstenaar ‘studeert’, een evidente activiteit te zijn. Zoals de échte pianist een dag zonder toetsen als een amputatie ervaart; zoals de percussionist-in-hart-en-nieren, die voortdurend aan het trommelen is, met bestek, vingers, met alles wat hem in handen valt; zoals de pur sang schrijver zich niet zonder notitieboekje op straat begeeft en de ware fotograaf niet zonder fototoestel – zo moet ook de beeldend kunstenaar in spe elke dag potlood of houtskoolstift ter hand nemen om te schetsen. Dat lijkt niet meer dan redelijk.

Alleen, wat moet je altijd maar, dag na dag, schetsen?

Je zit de zoveelste druilerige oktoberdag op rij voor een raam, en dat raam kijkt uit op het verlaten gebouw aan de overkant van de smalle straat, en op de muren van dat leegstaande gebouw is de verf aan het afbladderen. (Intussen, een kwarteeuw later, is alles afgebroken, zowel dat toen al verlaten gebouw aan de overkant als het huis waarin je een kamer betrok.) De craquelures en gapingen vormen een grillig patroon en omdat je gisteren al eens het raam in die muurwand hebt getekend (waarachter nooit nog een levend mens te bespeuren valt, laat staan een prachtige, hunkerende jonge vrouw die voor een staande spiegel haar lange lokken borstelt en voor het overige uiteraard niet veel om het lijf heeft), besluit je om dit keer maar eens die afbladderende verf ónder het raam schetsgewijs in kaart te brengen. Niet wát maar dát je tekent, is belangrijk. Per slot van rekening had je toch ook die abstracte kunstenaars, die niet, hoe heet het, figuratief te werk gingen? Ja, je knoopte er al een heel discours aan vast.

Resultaat: een knullige potloodtekening voorstellende een stukje muur met afbladderende verf.

De volgende dag vergeet je te schetsen – en in de zes volgende weken dat je op die kunstschool nog de illusie hooghoudt, vallen er steeds vaker schetshiaten.

Broeder A heeft het tijdens het vrijdagse beoordelingsuurtje over een merkwaardige onderwerpkeuze. Hij suggereert zelfs dat in die craquelures iets van het gemoed des makers doorschemert. De troosteloosheid van het verlaten huis, de vergankelijkheid der materialen, de algemene desolaatheid van de voorstelling.

Des makers spreekt hem, hoewel hij zoiets er niet had ingezien, in die verfcraquelure, laat staan er in had willen leggen, niet tegen, hij is al volop bezig met het opbergen zijner artistieke ambities.