*
Pamuk (in Sneeuw, met de metafoor van het sneeuwkristal) over de symmetrie die in het leven moet te ontwaren zijn opdat het zinvol zou zijn, en dan, in de vroege zon, op het balkon: het nog gave, vers geweven spinnenweb.
*
Ja, natuurlijk is het kitsch, Dialogue avec mon jardinier. Daar verwijst de regisseur, Jean Becker, ten overvloede zelf naar, hij geeft het toe, hij doet niet eens een poging het te verhullen. Explicieter dan met de vernissagescène kan het nauwelijks: de schilder (Daniel Auteuil) zet de kunstcriticus die de monochrome zwarten aan de muur van de galerie wél goed vindt (‘Ziet u dan die mystiek van de glans niet?’) op een magistrale wijze op zijn nummer en besluit op het eind van de film dat kitscherig figuratief misschien dichter bij de waarheid van zijn tuinman aanleunt dan dat soort pedante mystificaties. Waarom zou het niet-gesofisticeerde niet ook bestaansrecht hebben? De esthetiek van de gewone, niet zo praatvaardige man, die voor zijn vakantie drie weken in Nice zit en daarover niet méér weet te vertellen dan dat het er blauw en ruim is, en die aan de wand van zijn eenvoudige woonkamer met zware rustieke meubelen een schilderij van een zilveren paard op een drager van zwart fluweel heeft hangen, heeft toch ook haar rechten?
Ik was, hoe voorspelbaar het einde van de film ook was, ontroerd. Moest een krop in de keel wegduwen, en vond het vervelend te moeten beseffen dat het cultureel niet correct was dat die krop daar zat.