In De zondvloed van Jeroen Brouwers is overvloedig (jawel!) sprake van een echtbreker, mislukkeling en bovendien ten dode opgeschreven sukkelaar. Dat boek gaat over een – zichzelf afwisselend als ik en als hij ten tonele voerende – man die verstrikt geraakt in een allesbehalve rechtlijnig kluwen van anekdotes, metaforen, beelden, motieven, allegorieën, sporen en zijsporen. De zondvloed is een meesterwerk. Kunst waarvoor de persoonlijke zielenroerselen niet meer dan een uitgangspunt vormen en waarbij de band tussen protagonist en auteur hoogstens bijkomstig is. (Al is bij Brouwers, in dit en in andere boeken van zijn hand, het autobiografisch materiaal zeer nadrukkelijk aanwezig.)
Het alom bejubelde Alleman (Everyman) van Philip Roth daarentegen is (vind ik) klef. Een eerlijk en openhartig en kunstig geconstrueerd verhaal over oud worden en eenzaam zijn en doodgaan, ja, dat is het natuurlijk wel. Maar, ik kan het ook niet helpen, lezendeweg dit boek begon ik steeds vaker te denken dat die derde persoon, de ‘hij’, moet opdraaien voor – onder meer – het matrimoniale geklungel van, ja, van wie eigenlijk?, van Roth zelf? En daardoor kreeg ik, lezendeweg, een, hoe zal ik het zeggen, ambetant gevoel. Ik weet van Roths biografie niets en ik wens er niets over te weten. Laat het in godsnaam, zo denk ik dan, niet stroken met het geklungel van deze door hem in de derde persoon opgevoerde ‘Elckerlijc’.
Overigens is Alleman, met die niet aflatende stroom van derdeleeftijdsores en -kwalen, een bijzonder deprimerende aangelegenheid.