VOLKSVERLAKKERS (2/3)
De actualiteit van Thomas Manns Mario en de magiër
(Onlangs verscheen een nieuwe vertaling door Els Snick van Mario en de magiër in een fraaie, rijkelijk door Koenraad Tinel geïllustreerde uitgave. Naar aanleiding daarvan trek ik mijn destijds in Dietsche Warande & Belfort (1997/6, pp. 790-793) gepubliceerde essay uit de analoge vergeetput naar de digitale wereld.)
Mussolini zwaaide in de nazomer van 1930 al bijna acht jaar de plak in Italië; en Mann voorzag wat er in zijn eigen Duitsland te gebeuren stond. Mario en de magiër is een politieke fabel. Tijdgebonden dus, maar tegelijk, zoals alle goede vertellingen, onbetwistbaar zeer actueel.
Die actualiteit schuilt niet in de schildering van Cipolla als karikaturaal-tirannieke en immorele volkstribuun die te midden van een op hem afgestemd groots decor onbeschaamd de laagste drijfveren en zwakheden van zijn publiek bespeelt. De macht waar wij vandaag voor buigen stelt zich verdekter op, is dubbelzinniger en onderhuidser. Zij daagt het geweten niet openlijk uit maar werkt als een venijnige kanker die het verstand en de gevoelens waarop dat geweten rust, van binnenuit aanvreet. Zij penetreert en devalueert onze morele gebaren en handelingen. Zij doet ons geloven dat wij de vrijheid genieten die zij ons voorspiegelt, zodat wij dénken dat wij weerstand kunnen bieden. Terwijl wij al evengoed als Manns middelmaatmens onze ‘armzalige zelfstandigheid’ zijn kwijtgeraakt en worden meegezogen in een collectieve roes. Niet, zoals bij Mann, een roes die wordt veroorzaakt door het vooruitzicht mee te zullen marcheren naar een door ideologie of religie gladgestreken toekomst, maar een roes die aan zichzelf genoeg heeft en niet verder komt dan een armzalige verslaving aan klatergoud en valse zekerheden binnen de hoge muren van een perspectiefloos heden. Uiteindelijk resulteert deze primaire, primitieve, onideologische en onreligieuze dictatuur van de hebzucht in een veralgemeende obsceniteit, een permanente crash van de menselijke waardigheid.
Dat kwam in me op toen ik las hoe in Thomas Manns novelle de Mussolini- en Hitlerachtige hypnotiseur Cipolla de goede en naïeve Mario diens ‘diepste geheim’, datgene wat het meest van hem is en zijn identiteit uitmaakt, doet vertellen – tegen zijn wil in uiteraard – ten overstaan van een ongezond-nieuwsgierig, misleid en verdoofd publiek. Mario wordt door Cipolla een ‘onvoorstelbaar’ leed aangedaan.
Dit soort scènes kunnen wij vandaag dagelijks op de televisie zien en in de kranten en blaadjes lezen: we zien hoe doodgewone mensen, een menigte van Mario’s, de intimiteit die hen maakt tot wat ze zijn ten overstaan van miljoenen te grabbel gooien om – we gaan over naar de volgende gast – met niets in handen behalve hun eigen onbeduidendheid te worden achtergelaten.
Mario’s reactie, eens terug bij zijn positieven gekomen, is furieus en doeltreffend. Hier wijkt de verhaallijn af van wat wij kennen. In ons dagelijks bestaan is de obsceniteit veel grondiger geïntegreerd. En omdat het medium tussen het obscene en ons in staat, hoeven wij voor ons voyeurisme geen verantwoording af te leggen. Wij zijn al té apathisch geworden om de Cipolla’s van dienst, Mario’s goede voorbeeld indachtig, van het gepaste antwoord te dienen: de gladde talkshowgastheer met de ijzeren timing; de ‘schrijver’ die zijn boeken als platte koopwaar verhandelt en bereid is om in de dertig seconden die het laatste, zwaar gesponsorde en als literaire wedstrijd vermomde kunstprogramma op de televisie voor hem veil heeft de vijfhonderd bladzijden die hij heeft vervaardigd in een nietszeggende quote onschadelijk te maken; de programmamakers die de verantwoordelijkheid voor hun onvermogen afschuiven op de Censydiam-cijfers; de gepatenteerde leugenaars van de reclamebusiness die al net zo goed kinderverkrachters zijn als de ‘monsters’ naar wie onze afschuw het afgelopen jaar werd afgeleid; de hoofdredacteurs die zich erop beroemen dat hun kranten geen slippendragers meer zijn van de partijpolitiek terwijl ze de slaven zijn geworden van het management; de voetbalbonzen die het volk zijn sport afpakken; de boeren en verkavelaars die van ons landschap de veraanschouwelijking hebben gemaakt van de mentaliteit van de nieuwe rijke; de ritselaars en foefelaars en aftrekkers die grijnzen als je de woorden civisme, gemeenschapszin of solidariteit naar voren schuift in een schuchtere poging om te gewagen van al was het maar de mogelijkheid van een betere wereld.
