zaterdag 11 oktober 2025

boekverhaal 72

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


maart 1993


APOCALYPTISCH

Ik heb altijd meer fictie dan non-fictie gelezen. Een reden daarvoor kan ik niet bedenken. En of ik er beter van ben geworden, zou ik ook niet kunnen zeggen. Wat ik wel weet, is dat ik over een bijzonder slecht geheugen beschik en dat ik dus al die kennis, die ik zou hebben opgedaan door meer te studeren in plaats van me te vermeien, nooit voldoende zou hebben kunnen fixeren. Natuurlijk blijft er ook van de honderden romans die ik las niet veel hangen, maar daarvan kan ik dan toch minstens zeggen dat ik er tijdens het lezen zelf een esthetisch genoegen aan heb beleefd. Althans bij de goede romans want er zat natuurlijk ook veel rommel tussen, het onthouden niet waard.

In het begin van de jaren 1990 was er een periode dat ik al gemakkelijker eens van mijn gewoonte afweek. Ik begon mij te interesseren voor de staat van de wereld. En die wisseling van belangstelling deed zich voor in een tijd dat er een golf van publicaties inspeelde op de naderende eeuw- en millenniumwissel. De uitgeverijen waren niet blind voor de commerciële potentie van de Apocalyps.

De wereld in een nieuwe eeuw van Paul Kennedy was een van de boeken die ik toen las. Ik heb het niet meer in mijn bezit – geen idee waar het zich bevindt, uitgeleend wellicht (maar aan wie?). Ik kan het dus niet meer raadplegen, maar ik schreef in die tijd wel een kort stukje erover, dat ik hier kan recupereren.


Kennedy analyseert zeer helder en bijzonder goed gedocumenteerd de zogenaamde ‘grote uitdagingen van onze tijd’: demografische, technische, economische, agrarische, politieke en ecologische evoluties. Waarna hij een en ander toepast op de verschillende regio’s van de te klein wordende planeet: Japan, India en China, de Derde Wereld, de voormalige Sovjet-Unie, Europa, Amerika. Haarfijn (en met een deprimerende overtuigingskracht) toont Kennedy aan hoe de wereld dreigt vast te lopen, niet alleen door de werking van elk van de door hem geschetste problemen afzonderlijk maar vooral door de catastrofale, complexe en niet langer controleerbare wisselwerkingen ertussen. Zo lijkt bijvoorbeeld de enige oplossing voor de op dit ogenblik exponentiële bevolkingsaangroei in de Derde Wereld het al op gang gebrachte project van toenemende industrialisering, zoals dat ook in het Groot-Brittannië van Malthus is gebleken: industrie brengt welvaart (weliswaar na een incubatieperiode van misbruiken en ongemakken), en welvaart doet het aantal geboorten afnemen. Het probleem is alleen dat nu niet meer kan wat ten tijde van Malthus kon: het gaat nu, in vergelijking met de eerste industriële revolutie in West-Europa, om een veel groter aantal mensen, en bovendien is intussen overduidelijk gebleken in welke mate industrialisering roofbouw pleegt op de niet onuitputtelijke natuurlijke omgeving.

Kennedy schrijft, zoals het een wetenschapper past, in alle luciditeit, meedogenloos, met een opvallend maar zeer doeltreffend sarcasme soms. (...) Dikwijls is Kennedy wel bijzonder nuchter: ‘Naarmate [een bepaalde nefaste ecologische evolutie zich verder doorzet] beginnen grootse denkbeelden over een zich voorbereiden op de eenentwintigste eeuw steeds irrelevanter te lijken; het einde van deze eeuw te halen is waar het momenteel om gaat.’

Kennedy pleit voor radicale koerswijzigingen: ‘Als [de optimisten] ongelijk hebben, zou de mensheid wel eens meer van een zorgeloos najagen van economische groei te lijden kunnen hebben, dan het door een wijziging van zijn huidige gewoonten te verliezen heeft.’ Bepaald optimistisch klinkt de historicus alvast niet wanneer hij toegeeft dat het ‘te simplistisch en te vroeg [is] om al tot de sombere conclusie te komen dat er niets meer aan te doen is’. En wat verder op dezelfde bladzijde bevestigt hij ‘dat de mensheid in theorie haar gewoonten [kan] veranderen’.”


Het enige optimisme dat ik in de aangehaalde citaten ontwaar, is de gedachte waarmee we nu, vijfendertig jaar later en dus hopeloosmakend traag, stilaan meer vertrouwd beginnen te geraken: dat een tijdig ingrijpen ons minder gaat kosten dan het herstel van de rampspoed die ons te wachten staat als we alles op zijn beloop laten.

Ik geef toe, ik ben van nature geen lachebek (al was ik, volgens wijlen mijn moeder, als zeer jong kind vaak welgezind), maar van de lectuur van enkele van de boeken die in die tijd het daglicht zagen ben ik zeker niet minder somber geworden. Ze lagen aan de basis, besef ik nu, van mijn ecologisch besef en van mijn huidige pessimisme met betrekking tot de toestand van de wereld. Ik heb zo’n vermoeden dat mocht ik dat boek van Kennedy nu herlezen – wat ik niet zal doen –, ik wel eens tot de vaststelling zou kunnen komen dat de toestand ondertussen nog veel minder aanleiding zou vormen tot welgezindheid en goedgemutstheid.


Kennedy, De wereld in een nieuwe eeuw (vertaling van Preparing for the Twenty-First Century (1993))