fragment uit Het maaiveld
Door achteraan op die losse stoelen naast de dubbele inkomdeur plaats te nemen, maakten mijn ouders aanschouwelijk dat ze eigenlijk geen deel wensten uit te maken van de goegemeente. Door vlak bij de uitgang plaats te nemen, hielden ze een slag onder de arm. Enfin, het zal wel vooral mijn vader zijn geweest die daarvoor koos, mijn moeder zal hem daar allicht in gevolgd zijn – ik kan mij niet voorstellen dat zij zich uit eigen beweging een dergelijk nonconformisme zou permitteren. Het was overigens een beetje een laf verzet want natuurlijk kon wel altijd worden geschermd met het argument dat de banken waarop alle anderen plaatsnamen onvoldoende zitcomfort boden voor mijn vader, die toch niet zo goed ter been was.
Wat er ook van zij, mijn ouders plaatsten zichzelf dicht bij de uitgang. Ze gingen dan wel nog steeds naar de mis, maar dan wel duidelijk met enige scepsis en zelfs tegenzin. Toen ik op mijn dertiende kenbaar maakte dat het voor mij niet meer hoefde, drongen ze in elk geval niet hard aan. Zelf hielden ze het ook niet veel langer uit. Na de liquidatie van pastoor Vercruysse was voor hen de lol eraf. Mij hebben ze het in elk geval niet lastig gemaakt: ‘Ik ben ervan overtuigd dat mijn ouders zonder er ook maar enigszins op te zinspelen tegen zichzelf gezegd hebben: die narigheid willen we onze kinderen besparen.’ Wat Heinrich Böll over zijn ervaring dienaangaande zegt, strookt volledig met de mijne.(*)
Wat betekende deze ontkerkelijking voor mijn ouders? Het was niet dat ze van hun geloof vielen. Ik betwijfel zelfs of ze ooit echt gelovig waren geweest, in de zin dat ze bepaalde cruciale geloofspunten van de katholieke geloofsleer aanhingen, zoals die in de geloofsbelijdenis vlak voor de consecratie werden afgedreund: het geloof in één ‘heilige, apostolische’ katholieke Kerk, in de ‘Drie-Eenheid’ (Vader, Zoon en Heilige Geest), in de ‘gemeenschap der heiligen’, in het lijden en de kruisiging van Jezus Christus (die geboren was uit ‘de Maagd Maria’), in zijn dood aan het kruis en vervolgens de verrijzenis van zijn lichaam en hemelvaart, in het eeuwig leven, amen. Stuk voor stuk waren dat uiteraard geloofspunten die vanuit een rationele, postmoderne en postconciliaire attitude enkel nog voor diehards onomstotelijk bleven. Neen, samen met mijn ouders kon het overgrote deel van de bevolking zelfs niet meer begrijpen dat de Kerk er zo lang in was geslaagd om die hele hocus pocus verkocht te krijgen. Hoe was het in godsnaam mogelijk geweest mensen te doen geloven dat ze in de hemel ten eeuwigen dage rijstpap met gouden lepeltjes aangeboden zouden krijgen of zouden smeulen en sudderen in het vagevuur, in afwachting van die rijstpap? ‘We moeten tegenwoordig glimlachen om dat beangstigende visioen. Het idee dat zondaars bij wijze van straf eeuwig zouden moeten roosteren in gezelschap van duiveltjes met spiesen, valt voor de rede inderdaad moeilijk te accepteren.’(**)
(*)
Heinrich Böll, Een
Duits geweten. Gesprekken met René Wintzen,
58 (vertaling Margreet Hirs)
(**)
Geoffroy Lejeune in ‘Gesprek met Geoffroy Lejeune’, in: Michel
Houellebecq, Nader
tot de ontreddering. De koude revolutie 2022,
436 (vertaling Martin de Haan)