zondag 30 juni 2024

31 * 57,8 * 26,3 * 1695,0

Nieuwege - Meetkerke - Nieuwege - Stalhille - Plassendale - Jabbeke - Sint-Andries



7241


Gent-Sint-Pieters - 
240605


afscheid van mijn digitaal bestaan 378

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

20 januari 2015


OVERLOOP

We hadden in de buurt van Narbonne, tussen Pyreneeën en Middellandse Zee, samen met twee bevriende koppels een villa-met-zwembad gehuurd. Veel te duur betaald, natuurlijk, vanwege het hoogseizoen. Maar goed, we hadden voor de eerste keer in onze levens wat geld – dus genoten we van de schaduw onder de vijgenboom op het binnenplein en van de koelte van het water.

Het had een overloop, dat zwembad. Dat weet ik nog goed want ik had nooit eerder in een zwembad met een overloop gezwommen. Als je je diep liet wegzakken, tot je met je neus en ogen nog net boven de waterspiegel bleef, stonden daardoor de bergen in de verte óp het water. Ik herinner mij dat dit beeld mij fascineerde en dat ik er, schier gewichtloos dobberend, lang naar heb gekeken.

We waren wel al wat bezadigder dan de frisse jeugd uit de reclamefilmpjes. We hadden een beginnend buikje en een wijkende haargrens, kleine kinderen die om aandacht vroegen, en er waren geen Baccardi’s of witte bikini’s, laat staan dat er gerinkel van ijsblokjes te horen was. We hadden het er goed, maar van publiciteitsparadijselijke erotiek was geen sprake.

Van de drie koppels is er niet één nog samen. De kinderen zijn volwassen geworden, dat wel. En het eerste kleinkind is ook al een feit.

Eén keer ben ik tijdens die vakantieweek vroeg opgestaan. Voor alle anderen, het schemerde nog. Ik ging voorzichtig te water, probeerde zo weinig mogelijk deining te veroorzaken. Mijn zwembroek liet ik achter bij het laddertje. Dat kon overdag niet. Ik liet me wegzakken en het was toen dat ik voor het eerst die bergen op het water zag.

Dan heb ik twee eindjes gezwommen, traag en stil. Het werd al klaar. Ik meende binnen in het vakantiehuis iets te horen en trok mijn zwembroek aan. Wat waren we preuts.

Ik herinner me niet meer wat we tijdens dat verblijf van een week hebben gedaan. Een namiddag aan zee, wellicht, en een dagje naar de bergen. Een rondje petanque bij het aperitief onder de vijgenboom. Een bezoek aan een geitenboer die biologische kaas produceerde, en uiteraard ook aan een wijnkelder waar we niet buiten durfden zonder elk een doos. Een paar weken later vonden we diezelfde La Clape in de Colruyt maar hij heeft nooit meer zo goed gesmaakt.

Neen, ik herinner me niet meer zoveel – maar misschien bestaan er nog notities van, of foto’s. Ik zou dat eens moeten uitzoeken. Maar waar, in welk huis?

Zwemmen is een overweldigende ervaring, als je het goed doet. Textiel is hinderlijk. En toch heeft goed zwemmen meer met de geest te maken dan met het lichaam. Laat je dragen door de vloeistof. Kijk, drijvend op je rug, naar de sterrenhemel, naar de zeeën op de maan. Ervaar de kracht van een Atlantische golf die je tien meter of meer meeneemt. Of stap fier als een Neptunus uit een zee waarin de zon nog maar net is ondergegaan. Zwem tot aan de einder, tot in de toppen van die bergketen.




zaterdag 29 juni 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 377

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

18 januari 2015


MOSSELEN

Daar stond hij. Centraal in de zaal, duidelijk als topstuk gepresenteerd. Een aanfluiting.

Zie jij wat ik zie?’ vroeg Peter. Topzwaar geladen met ironische retoriek, die vraag.

Ik denk het wel,’ lachte Karla. ‘Jij ziet hetzelfde wat ik zie.’

En wat zie je?’

Een overvolle pot met mosselen. Een mosselpot.’ antwoordde Karla.

Fout,’ zei Peter. ‘Dé mosselpot.’

Karla glimlachte.

Ze waren uiteraard niet speciaal hiervoor naar het museum gekomen. Maar ze konden er ook niet zomaar aan voorbijlopen. De mosselpot waarover zoveel te doen was geweest, daagde hen uit en daarvoor konden zij hun kop toch niet in het zand steken? Zij waren natuurlijk ook niet van gisteren en vanzelfsprekend lieten zij zich niet verleiden tot steriele opmerkingen over kostprijs en dat ze dat ook wel zelf in elkaar konden flansen. Want daarover ging die mosselpot natuurlijk niet.

Een halfuurtje later zaten Peter en Karla in het museumcafé achter een koffie en een stuk gebak. Citroentaart voor Karla, een spie frangipane voor Peter.

Weet je, die mosselpot deed mij aan iets denken.’ (Zij.)

Ik luister.’ (Hij.)

Wel, bij ons thuis kwamen er, toen ik klein was, nooit mosselen op tafel. Mijn moeder had één keer een slechte mossel gegeten, met alle gevolgen van dien. Maar ik at gráág mosselen, en aangezien mijn ouders nooit op restaurant gingen, kreeg ik maar zelden de gelegenheid. Dat moet op de een of andere manier onze overbuurvrouw ter ore zijn gekomen. Die mensen zaten er warmpjes bij in hun grote villa, met een Amerikaanse slee voor mijnheer en voor mevrouw een knalrode Karmann Ghia. Ik vond dat een grappige naam. De vrouw des huizes hield van The Man In Black en de kinderen kochten alle singeltjes van The Beatles. Maar daar gaat het niet om. Op een dag kwam ik daar toevallig aanlopen. Ik weet niet meer hoe het kwam want zo vaak kwam ik daar nu ook weer niet. Tussen hun villa en ons huis lag niet alleen de straat maar ook een ferme sociale kloof. Toch mocht ik af en toe eens komen spelen met de jongste dochter. Elsie heette ze.’

Peter zag hoe Karla met haar mespunt in het citroengebak prikte. Hij zag haar denken: ‘Hoe zou het nog zijn met Elsie?’

Ze gingen die dag mosselen eten. Met frieten. Ik was nog klein en kon mijn zin in mosselen niet verbergen. Het menu thuis was die dag minder riant. Hoe het gegaan is, weet ik niet meer precies, wellicht met een telefoontje tussen moeders of zo, maar die middag mocht ik bij Elsie thuis mee aanschuiven aan tafel. Dat was nooit eerder gebeurd. Het is mij altijd bijgebleven. Ik vond het zo vreemd dat ik niet met een vork hoefde te eten: ik mocht met een lege schelp de mossel uit de volgende schelp halen. En ook de frietjes aten ze daar met die schelp! De lege schelpen werden een voor een in elkaar gepast, totdat je een hele rij in elkaar gestoken had.’

Peter en Karla nipten aan hun koffie, goed van samenstelling en perfect op temperatuur. ‘Wat denk jij dat Broodthaers met die mosselpot heeft willen zeggen?’ vroeg Karla.

Dat doet er nu voor jou niet meer toe,’ antwoordde Peter. ‘Jij hebt die herinnering opgehaald. Misschien heeft Broodthaers dát bedoeld?’

Misschien. Maar wat doet het met jou? Wat betekent het voor jou? Of ben jij er ook zo een die zegt dat het een schande is dat dat werk zoveel geld van de gemeenschap heeft gekost?’

Peter lachte. ‘Dat werk gaat nergens over,’ zei hij. ‘En precies daarover gaat het: dat het nergens over gaat en dat we er toch allemaal mee aan de slag gaan.’

Met die uitleg kon Karla leven. Ze glimlachte en dacht aan Elsie, hoe het haar was vergaan.

En ze zei: ‘Ze zeggen dat, hé? Dat er op elk potje een deksel past?’

Kijk,’ zei Peter, en hij toonde de foto van een Karmann Ghia die hij ondertussen op zijn iPhone had gevonden.






7240

Brussel, Leuvenseweg - 240605

 

vrijdag 28 juni 2024

7239

Jabbeke, tuin van het Museum Permeke - 240603


donderdag 27 juni 2024

7238

Jabbeke, tuin van Museum Permeke - 240603


woensdag 26 juni 2024

30 * 42,8 * 26,3 * 1637,3

Nieuwege - Stalhille - Klemskerke - Vlissegem - Nieuwmunster - Zuienkerke


 

afscheid van mijn digitaal bestaan 376

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

18 januari 2015


AUTOBIOGRAFIE

Moet je een belangrijk leven hebben geleid om je levensverhaal te vertellen? Uiteraard niet want waar zou dat leger psychanalisten anders van moeten leven?

Maar om je levensverhaal te schrijven en vooral de ambitie te koesteren dat het wereldkundig moet worden gemaakt, is wel degelijk een belangrijk leven van doen. Je moet in elk geval minstens iets belangrijks hebben gedaan – een uitvinding, een president vermoord, een grensverleggende prestatie – om een autobiografie te schrijven, zij het dat in de meeste gevallen iemand anders dat voor jou doet.

Ik mag graag eens mijmeren over hoe ik dat zou aanvatten, een autobiografie. Wat daar dan allemaal in zou moeten staan.

Ik zou het over mijn geboorte moeten hebben, het milieu waarin ik geboren ben, mijn ouders, wat zij deden en waar zij vandaan kwamen. Ik zou daarbij oog moeten hebben voor kenmerken, kwaliteiten en feiten in hun levens die ook in mijn eigen leven herkenbaar aanwezig zijn zodat er een lijn wordt gesuggereerd vanuit de aan mij voorafgaande generatie naar mijn leven. Ik zou het moeten hebben over mijn kindertijd, over alle adressen waar ik heb gewoond, over mijn broer en zus. Ik zou het moeten hebben over de natuur, het geheugen, de verbeeldingskracht. Over het echte en het belang dat wij daaraan hechten. Ik zou het moeten hebben over geloof, hoop en liefde. Over de reizen die ik heb gemaakt, de muziek waarvan ik heb gehouden, de boeken die ik heb gelezen. Ik zou het moeten hebben over fotografie en kunst, over eten en drinken. Ik zou mijn school- en beroepscurriculum uit de doeken moeten doen. Ik zou het moeten hebben over dieren en over mijn verslavingen. Over vrijheid, broederlijkheid, gelijkheid. Over alle pogingen om mij te indoctrineren en het besef dat er altijd een extern standpunt is. Ik zou moeten schrijven over de vrienden en vriendinnen van wie ik altijd heb gedacht dat ze altijd mijn vrienden en vriendinnen zouden blijven – anders zou ik hen uiteraard nooit als vrienden en vriendinnen hebben beschouwd. Ik zou het moeten hebben over seks en wat seks in mijn leven heeft betekend en nog altijd betekent. Ik zou een apart hoofdstuk moeten wijden aan mijn huwelijk en kinderen. Aan mijn scheiding en aan alle andere breuken. Ik zou zeker aandacht moeten besteden aan mijn studietijd, en aan het verplichte jaar in het leger. Ik zou een medisch hoofdstuk moeten inlassen. Ik zou het moeten hebben over politiek. Ik zou moeten schrijven over rede en gevoel. Ik zou iets als een levensfilosofie moeten ontwerpen over het goede, het ware en het schone, echt iets waar ik belang aan hecht en mij mee kan vereenzelvigen – en dat zou dan in al die verschillende hoofdstukken een toepassing moeten krijgen. Ik zou het over mijn angst voor het vergeten moeten hebben, over het leven in het nu en over mijn bezorgdheid over de toekomst. Ik zou het over de dood moeten hebben. En over het schrijven, en uiteraard meer bepaald ook over het schrijven van een autobiografie.

En ik zou uiteraard ook moeten memoreren waarom ik mij aanmatig een autobiografie te schrijven want dat is het natuurlijk waar alles om draait: iemand die geen nieuw vaccin heeft gevonden voor een tot dan ongeneeslijke ziekte, die niet een belangwekkend persoon heeft ontvoerd of die niet een onbevaren zee heeft overgestoken, een onbedwongen berg heeft beklommen, een witte vlek op de kaart heeft ingevuld, zo iemand is uiteraard niet interessant genoeg om een biografie aan te wijden, laat staan zelf een autobiografie te schrijven. En dus zou ik, op dat punt aangekomen, moeten besluiten dat ik geen autobiografie te schrijven heb en ik zou mij gelukkig kunnen prijzen dat ik eerst daaraan heb gedacht vooraleer mij te wijden aan alles wat ik hierboven heb opgesomd als datgene wat van die autobiografie, die er dus nooit zal komen (tenzij, tenzij), deel zou moeten uitmaken.

*

(deel 4 van mijn autobiografie komt er na de zomer)






7237

Jabbeke, tuin van Museum Permeke - 240603


dinsdag 25 juni 2024

29 * 54,5 * 26,5 * 1594,5

Dudzele - Oostkerke - Hoeke - Sluis - Retranchement - Hoeke - Damme




afscheid van mijn digitaal bestaan 375

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

17 januari 2015


GRACIEUS

Dieren, doodgereden langs de weg, het heeft altijd iets aandoenlijks. Katten, egels, vogels. Die beesten kunnen het ook niet helpen dat die ene soort zichzelf gemotoriseerd heeft. Het is een ongelijke strijd. Een egel zal ons nooit kunnen doodrijden, zoveel is zeker. Niet eens doodprikken, zelfs.

Vorige week nog, op weg naar Parijs, zagen we in Rekkem, op nauwelijks enkele tientallen meter van elkaar, twee vossen op de pechstrook liggen. We, dat zijn Jan en ik, we gingen naar de overzichtstentoonstelling van, geloof het of niet, de sculpteur animalier François Pompon. IJsberen, uilen, hanen. Niet doodgereden, maar wel voor eeuwig verstild in een gracieuze vorm. Geen pannenkoek op het midden van de weg of een knock-out weggeslingerd kadaver in de berm. Sierlijk gestileerd, de karakteristieke kenmerken van het dier precieus geïnterpreteerd in steen en brons.

Alsof ze lagen te slapen, of zich behaaglijk uitstrekten op het warme asfalt, zoals ook katten dat ’s zomers op de vensterbank kunnen doen. Zo lag dat koppel vossen daar in Rekkem. Maar ze waren wel degelijk dood. Aangereden. En toen we de volgende dag, op de terugweg, Parijs verlieten, werden we aan het begin van de A1 naar Lille opgehouden. Er was een file. Een auto van de verkeerspolitie blokkeerde de rechterrijstrook. Een tekstpaneel kapittelde met lichtgevende letters: ‘ANIMAL’. En vijftig meter verder stonden enkele mannen met fluohesjes gebogen over een aangereden hond. Het was een triest tafereel. Wreed ook. Want wij dachten allebei, Jan en ik, zo bleek achteraf toen wij er met elkaar over spraken, aan een kind. Stel dat het een kind was geweest. Wat zou er dan gecommuniceerd zijn, op dat lampjesbord? Zo vroeg Jan. ‘ENFANT’?

Maar natuurlijk lopen er geen kinderen langs het begin van de A1. Enfin, dat denken we toch.

Mij deed het voorval met de dode vossen in Rekkem, zo vertelde ik aan Jan terwijl we noordwaarts reden, denken aan die keer dat ik – van ik weet niet meer waar komend, van welke reis, welk avontuur – ’s nachts dwars door de Ardennen reed, van Aarlen naar Namen, en opeens op de rem moest staan voor twee dieren die van links naar rechts langwerpig en met wuivende staart over mijn kant van de snelweg liepen, nog geen vijftig meter voor mij. Ik zie nog altijd hoe de voorste van de twee de kop naar mij wendde, enfin, naar wat voor dat beest twee aanstormende lichten moeten zijn geweest en niet veel meer dan dat, en hoe in die kop de ogen oplichtten in het licht van mijn koplampen. Het was een verschijning uit iets anders, uit een ander register, uit een andere wereld eigenlijk. Ik heb ze niet geraakt. De twee vossen bereikten, in al hun sierlijkheid, behouden de overkant. Die twee wel.





7236

Jabbeke, Museum Permeke - 240603


maandag 24 juni 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 374

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

17 januari 2015


TERREURNIEUWSCONSUMPTIE

Er is iets grondig mis met onze journalistiek. Ik vertel geen nieuws daarmee – ‘nieuws’! – maar ik voel toch de noodzaak me even te bezinnen over hoe de gebeurtenissen van de voorbije week, vanaf de aanslag op Charlie Hebdo in en rond Parijs, over de terreur in Nigeria en de grote betogingen in heel Frankrijk, tot en met de antiterreuractie in Verviers, bij mij zijn binnengekomen. Want er zat toch een evolutie in dat binnenkomen: waar ik, ontzet en bezorgd, alles meteen wilde weten over de aanslag in Parijs, sloot ik me volledig af voor de berichtgeving over Verviers.

Wat was er intussen gebeurd? Ik zet een paar mediafeiten op een rijtje. Want ja, naast de werkelijkheid, is de manier waarop de media die werkelijkheid in beeld brengen op zichzelf zo belangwekkend geworden, dat je inderdaad aan berichtgeving over de berichtgeving kunt doen. En dat op zich is natuurlijk al bedenkelijk want uiteraard komt die metaberichtgeving de slagkracht van de oorspronkelijke berichtgeving niet ten goede – we zien dat de media ook op die manier steeds nadrukkelijker een muur optrekken tussen het ‘nieuws’ en de nieuwsconsument.

*


1. Politieke recuperatie

De avond zelf van de dag (7 januari 2015) waarop de aanslagen in Parijs en omgeving plaatsvonden, kreeg de tandem De Wever-Doornaert in Reyers Laat op Canvas een podium om de gebeurtenissen schaamteloos te recupereren. Om te beginnen was al onduidelijk waarom uitgerekend die twee commentaar kwamen leveren – op grond van welke expertise? Ze kregen ook nauwelijks weerwerk. De Wever permitteerde zich, de lijken in Parijs waren nog niet koud, om te stellen dat sp.a en PVDA uit electorale overwegingen veel te vriendelijk waren met de zich radicaliserende allochtone gemeenschap.

Politieke recuperatie was er ook op de manifestatie in Parijs op zondag 11 januari, waar anderhalf miljoen welmenenden moesten dulden dat vooraan in de optocht een paar wereldleiders zich aan schaamteloze hypocrisie te buiten gingen.

Conclusie: journalisten hebben de plicht waakzaam te zijn voor politieke recuperatie.


2. Het nieuws dat er geen nieuws is

Tijdens de gijzelneming in Dammartin-en-Goële probeerde een ploeg van de VRT, samen met tientallen andere televisieploegen, zo dicht mogelijk de onheilsplek te naderen. Meer nieuws dan gelijk wie die op dat ogenblik zijn Facebook had openstaan, konden zij uiteraard niet vinden, maar de investering moest return genereren en dus mocht de journaliste, kapsel door wind en regen gemolesteerd, vertellen over haar vergeefse zoektocht naar nieuws en hoe zij daarbij door de Franse politie werd gedwarsboomd.

Dirk Draulans hekelde dit zinloze jagen op nieuws ’s anderendaags in een vlijmscherp stuk en hij had, wat mij betreft, overschot van gelijk.

Conclusie: het nieuws dat er geen nieuws is, is geen nieuws en zou dus niet als nieuws mogen worden behandeld.


3. Zwijgen is een krachtig signaal

Na enkele dagen vroeg literatuurjournalist Dirk Leyman zich luidop af waarom de reactie van onze Vlaamse schrijvers uitbleef. Hadden zij dan niets te vertellen over de gebeurtenissen, over het radicalisme, over de clash tussen religies en over de manier waarop wij met dat alles moeten omgaan? Stefan Hertmans diende Leyman op Facebook (en later in de krant) van antwoord met een pleidooi voor nadenken en zwijgzaamheid. Er is al genoeg debat en misschien is het beter te wachten tot het stof is gaan liggen vooraleer zich als schrijver, als auteur van een bedachtzaam oeuvre, uit te spreken. Hertmans: ‘Een schrijver moet alleen spreken wanneer hij iets aan het debat kan toevoegen, niet wanneer hij zichzelf aan het debat wil toevoegen.’

Conclusie: de media moeten hun veel te snelle tempo niet aan iedereen die wenst na te denken opdringen.


4. Geloof niet alles wat u wordt voorgespiegeld

In een krachtig en provocerend artikel legt Jonathan Cook de vinger op onze lichtgelovigheid. Geleid door onze emoties en door wat de media, die zich al evenzeer, en steeds nadrukkelijker, laten leiden door emoties, worden wij meegesleurd in visies en versies die vaak meer op gissingen dan op fact check zijn gebaseerd. Wij zien voor waarheid aan wat wij plausibel achten – maar de waarheid is vaak niet plausibel. Cook toont aan dat het helemaal niet zo zeker is dat de gewonde, op de grond liggende politieagent met een schot door het hoofd is afgemaakt. En hij waarschuwt voor de valstrik van de complottheorie.

Conclusie: de feiten, en niets dan de feiten.


5. Onvrede over de berichtgeving

Ik had mij dus de avond van de gebeurtenissen in Verviers voor elke berichtgeving afgesloten. Het was eventjes genoeg geweest, ook al omdat ik geschokt was door de algemene onverschilligheid, ook de mijne, voor de gebeurtenissen in Nigeria. Ik had nood aan langzame lectuur en divertissement. Toen ik tegen middernacht nog eens Facebook raadpleegde, trof mij vooral de teleurgestelde, om niet te zeggen verbolgen toon van de reacties op de berichtgeving die zich in de loop van de avond had verspreid.

Conclusie: laat ons voortaan misschien meteen kritisch zijn voor de werkwijze van de media, en niet pas na een infobombardement van een week.


*


De gretigheid waarmee wij dit soort nieuwsfeiten consumeren, is gekend bij de media. In hun ijver om er allemaal als eerste op te zitten, bezondigen zij zich aan een overkill, die op de een of andere perverse manier een infotainmentachtig karakter krijgt. Wat bikkelharde criminaliteit en, zoals sommigen zeggen, zelfs oorlog is, neemt de structuur aan van een drama. Er zijn daders, slachtoffers, getuigen, experts… De feiten worden van zo nabij mogelijk in beeld gebracht. We zien online mensen sterven. We creëren helden. We proberen een exemplaar van de volgende Charlie Hebdo te bemachtigen, ook al wisten we voorheen niet eens dat dat tijdschrift bestond en al zouden we ons altijd hebben geërgerd aan de soms deplorabele kwaliteit van de cartoons die erin staan. Dan volgen de complottheorieën en de massarituelen. Je suis Charlie: de hedendaagse vorm van samenhorigheid en het buikgevoel waarover niet al te veel moet worden nagedacht. En uiteindelijk is er de kater. We weten dat we dit alweer aan het vergeten zijn, dat we in het beoordelen van het belang van de gebeurtenissen niet altijd de juiste inschatting hebben gemaakt, dat we bij de eerstvolgende gelegenheid zullen merken dat we afgestompt zijn en vermoeid, en we sluiten ons af. En we kunnen ons volledig overgeven aan een soort van metacomplottheorie, namelijk deze die stelt dat dit hele circus is opgezet om ons bang te maken, opdat we kritiekloos repressieve maatregelen zouden slikken. Ik voel bij mezelf ook de neiging om een dergelijke metacomplottheorie aan te hangen, maar verzet me ertegen. Wat ik wel geloof, is dat onze politici maar al te goed beseffen dat ze garen kunnen spinnen bij deze situatie. Ze proberen zich te ontdoen van de luizen in de pels, en spannen zich niet al te veel in om de groeiende angstgevoelens te onderdrukken.

En dan is er nog een zesde punt.


6. De vrije meningsuiting

Sommigen zeggen: de vrijheid van meningsuiting kan niet anders dan absoluut zijn en ze verwijzen naar het Amerikaanse grondwetsartikel. Anderen vinden dat er grenzen aan moeten worden gesteld. Ik bezie het en vraag me af: zou het kunnen dat in beide kampen de positie ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting hoofdzakelijk door de eigen houding ten aanzien van religie en het sacrale wordt bepaald? Wie gelooft in God (of de Profeet) kijkt op een andere manier tegen het recht op blasfemie aan dan wie ongelovig is. Beiden hebben wat mij betreft evenveel recht van spreken, maar misschien moeten zij aanvaarden van elkaar dat zij over hetzelfde op een ándere manier wensen te spreken. Als de voorstanders van een absolute vrijheid van meningsuiting tegelijk ook voorvechters zijn van diversiteit en multiculturalisme, moeten zij dan niet ook de eigenheid van diegenen die zij willen respecteren… respecteren? Bovendien: is de smaak-, stijl- en fatsoensvraag helemaal uit den boze? Is het onredelijk te veronderstellen dat de norm voor het aanvaardbare voortdurend moet genegotieerd worden, geval per geval, in plaats van hem al op voorhand te verabsoluteren? Ik weet dat dit zoiets als een herrschaftsfreie Kommunikation vergt (want de dialoog zal altijd door iemand, en dus door iemand met eigen normen, moeten worden geleid ), maar een situatie veroorzaken waarin een groot deel van de bevolking zich weerloos aan de schoffering van zijn identiteitskern moet blootstellen, lijkt me toch ook verre van ideaal.

Conclusie: er is geen conclusie, ik moet hier nog grondiger over nadenken.




7235

Jabbeke, Museum Permeke - 240603


zondag 23 juni 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 373

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


15 januari 2015


KRAS

Weet je wat ik erg vind?’

Ik zat met Peter in de kroeg en we hadden al de hele tijd gesproken over zijn moeder die nog maar net overleden en begraven was. Mijn vriend ging er naar mijn smaak nogal luchtig over. Maar zo kende ik hem wel: zelden inkijk. De doodsoorzaak, hoe de buurvrouw haar – na drie dagen – had aangetroffen, waar hij zelf was en wat hij deed toen hij werd opgebeld met het slechte nieuws. En dan een summiere samenvatting van haar leven. Zo weinig dat er al meteen van een mens overblijft! Het viel me bovenal op hoe weinig goeds Peter over zijn moeder te vertellen had. Ik wist dat hij geen al te beste relatie met haar had gehad, maar dat het in die mate alleen maar kommer en kwel was, had ik toch niet voor mogelijk gehouden.

Ik wees er hem op. Dat kon toch niet zijn? Er moest toch iets?

Ah,’ zuchtte hij. ‘Ik weet het. Ik pijnig mijn hersens, maar ik weet zo weinig positiefs over haar te vertellen. Ja, ze heeft goed voor ons gezorgd, ook na de dood van mijn vader, maar er was zo weinig vreugde. Die vreugde hebben we altijd zelf moeten zoeken.’

Peter was vijftien toen zijn vader stierf.

Was ze werkelijk zo kil, ook toen je nog klein was?’

Er kon wel eens een knuffel van af. Maar meestal waren mijn ouders aan het werk in hun kruidenierszaak. Ik heb het nooit anders geweten. Ik heb daarin trouwens ook mijn deel moeten doen. Het leven ging niet vanzelf en toen de zaak overkop ging al helemaal niet. Mijn vader is die slag nooit te boven gekomen en wij moesten allemaal het gelag betalen. Later, toen het eindelijk weer wat gemakkelijker had kunnen gaan, was hij al finaal verknocht aan de fles en begon het schip te zinken. Na zijn dood versomberde mijn moeder helemaal. Wij verloren elkaar uit het oog. De weinige keren dat we elkaar zagen, vroeg ze niet eens hoe het met me ging. Ik moest het haar zelf zeggen en dus deed ik dat op den duur ook niet meer.’

We gingen even buiten staan om een sigaret te roken.

Ze zag van alles altijd eerst en eigenlijk uitsluitend de zwarte kant. Zo vertelde ze me onlangs eens over een uitstap naar Parijs die ze met de seniorenclub had gemaakt. Ze waren naar het graf van Napoleon gaan kijken. Ken je het, in het Dôme des Invalides? Ja? Wel, daarvan had ze onthouden dat er iemand, terwijl zij binnen waren, een kras op de autobus had gemaakt en hoe ontroostbaar de chauffeur was. De man had er zijn hele kapitaal in gestoken, hij stond er bij te huilen. Die kras zou hem zeker 50.000 frank kosten. Dat had mijn moeder onthouden. Het voorval dateerde nog van voor de euro blijkbaar. Of die chauffeur drukte zich nog in franken uit, ik weet het niet. Maar over Napoleon wist ze niets te vertellen. Ze herkende de tombe niet eens toen ik er haar op Google Afbeeldingen een foto van toonde.’

We gingen terug naar binnen en aangezien we op weg naar ons tafeltje voorbij de toog passeerden, bestelden we nog een pint.

Peter was nog niet uitgepraat. Het moest er uit, kennelijk. ‘Ik herinner me dat ik haar, op weg naar haar huis nadat ze eens bij mij gegeten had, op de wolken wees: de witte voorbijzeilende wolken die op een heldere, winderige herfstdag afstaken tegen het koele hemelsblauw. “Kijk, hoe mooi”, zei ik haar. Ze begreep niet meteen wat ik bedoelde. “De wolken,” verduidelijkte ik. Ze snapte het niet. “De wolken, hoe mooi ze zijn.” “Het gaat regenen,” antwoordde mijn moeder. “Pardon?” vroeg ik want er hing in de verste verte geen regen in de lucht. “Ja, het gaat regenen,” bevestigde mijn moeder. “Wolken brengen toch regen?”’

Peter keek voor zich uit. Hij herbeleefde het voorval. Ik begreep wat hij bedoelde. Ik dacht erover na terwijl hij ging pissen. Ooit leerde ik dat op de schilderijen van Morandi de ruimte tussen de flessen even belangrijk was als de flessen zelf. De moeder van Peter zag alleen de wolken, maar niet de hemel ertussen. Ik vroeg mij ook nog af of het onvermogen om te onthouden wat goed is geweest erfelijk was. En wat de relatie was tussen drank en geheugen. Die relatie kon getroubleerd geraken, wist ik.

Bestellen we er nog eentje?,’ vroeg Peter toen hij terug was maar nog niet opnieuw was gaan zitten.

Gôh,’ antwoordde ik. ‘Ik weet het niet. Mijn glas is nog half vol.’




7234

Jabbeke, Museum Permeke - 240603


zaterdag 22 juni 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 372

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

11 januari 2015


AUTEUR

Schrijven kunnen we allemaal. Sommigen noemen zich schrijver. Slechts enkelen worden een auteur.

Je kunt ook auteur zijn als het over andere activiteiten gaat. Iemand kan de auteur van een moord worden genoemd, om maar iets te zeggen. Maar daarover wil ik het niet hebben. (...)

Meestal spreken we van een auteur als we het over schrijven hebben.

Maar wat onderscheidt de schrijver van de auteur? Strikt genomen niets. Het gaat veeleer om een klankkleur, een nuance. De auteur doet namelijk nog net iets meer dan alleen maar schrijven. Hij publiceert. Hij is de erkende maker van zijn werk – uiteindelijk is hij de maker van een oeuvre. Het auteurschap is een titel die je maar in retrospectief kunt claimen. En in die zin, wanneer we het over een auteur hebben, komt het werk ook los te staan van de persoon die het geschreven heeft. Het werk verzelfstandigt. Een auteur lijkt daardoor iets onpersoonlijkers dan een schrijver. Minder van vlees en bloed. Hij kan niet mislukken. De auteur is meer een idee dan een levende mens.

Ik schrijf veel en vaak en zou bijzonder graag een auteur zijn. Dat is eigenaardig want ik ben toch liever een levende mens dan een idee? Toch kennen we allemaal die drijfveer. Het is een zeer menselijke drijfveer. Tegelijk weten we dat velen geroepen zijn en weinig uitverkoren. De kans dat ik ooit voor auteur zal worden aangezien, ook door mensen die mij helemaal nooit als levende mens zullen hebben gekend en die nu niet weten dat ik al wel eens iets schrijf, wordt met het jaar dat voorbijgaat kleiner. Toch blijft het verlangen hevig – al krijgt het op den duur natuurlijk ook wel iets pathetisch. Daarom vraag ik mij af wat de diepere aanleiding is tot het verlangen een auteur te zijn.

Zou het kunnen dat ik uiteindelijk de auteur wil zijn van mijn eigen leven? Dat ik mij verzet tegen de idee, of de vaststelling, dat ik de regie van mijn leven niet in eigen handen heb? En wat wordt er van gemaakt, behalve een potje? Want geef toe, hoe onvoorspelbaar in de details het levensverhaal ook mag zijn, al bij al is de plot tamelijk voorspelbaar. De ending is nooit happy, een catharsis blijft al te vaak uit, de personages lopen in en uit het decor, de gehanteerde stijl is vaak amechtig, potsierlijk, bij het haar getrokken of ronduit knullig. Het toeval en het lot vallen net iets te vaak samen. Niet elke mus die uit de dakgoot valt, doet er toe. Neen, ik wil het fraaier, geëlaboreerder, met kruisverwijzingen en echo’s die bijdragen tot de betekenis van het geheel. Ja, ik wil dat het geheel een betekenis hééft. Of gééft. Ik wil met mijn leven méér betekenen dan een lijn van wieg tot graf en hier en daar wat accidenten die altijd wel, gegeven onze constitutie, min of meer binnen de verwachtingen blijven. Ik wil een afgestofte en opgepoetste versie. Ik wil, binnen de grenzen van de betamelijkheid, een held zijn in plaats van de brokkenpiloot die de auteur van mijn werkelijke leven van mij maakt.

Het verlangen een auteur te zijn is niets anders dan het in een vorm gegoten verlangen autonoom te zijn, los van het lot en van God, en daardoor vrij te worden van het onvermogen om zich aan de voorgeschreven levensloop te onttrekken.


7233

240603


vrijdag 21 juni 2024

Christophe Vekeman, Tot God

notitie 427

GODSDIENSTWAANZIN

Een tijd geleden veroorzaakten Kristien Hemmerechts en Christophe Vekeman nog eens een rimpeling op de ingedommelde vijver der Vlaamse letteren door wereldkundig te maken dat ze zich tot het rooms-katholicisme hadden bekeerd. Ze deden dat simultaan, zodat men zich kon afvragen of het hier een georkestreerde actie betrof teneinde het verhoopte effect nog wat te verhevigen. Ik ben niet in mijn literaire voorkeuren maar wel inzake de manieren waarop mensen in hun levens zin proberen te ontwaren in hoge mate pluralist en zal mij dientengevolge niet uitspreken over de wendingen naar den hoge in deze schrijverslevens. Ik heb niet te oordelen over de manier waarop mijn medemensen leemtes opvullen, zoals ik ook wens dat zij ook mij met rust laten. Zolang we maar verdraagzaam blijven en de ander niet de nek omwringen of opblazen omdat hij/zij/hun een ander geloof of een andere overtuiging heeft. Voor de dood zijn we immers allen gelijk.

Maar over het literaire spoor dat dergelijke wendingen trekken heb ik wel iets te zeggen. In het geval-Vekeman is dat het niet als roman gepresenteerde boek Tot God.

Geen roman is dit, inderdaad. Vekeman stelt – in het boek zelf – expliciet dat hij is opgehouden met het schrijven van fictie. Is de inspiratiebron waaruit hij zijn verhalen putte opgedroogd, of is hij teleurgesteld door het matige succes dat zijn fictioneel oeuvre heeft geoogst? Ik vermoed dat de waarheid ergens in het midden ligt. Maar met Tot God beoefent hij wel het autobiografische genre, zij het dat het mij voorkomt dat de lezer het, zeker bij een aantal passages die wel heel lyrisch worden, toch moet benaderen als zijnde met een stevige korrel fictionalisering angehaucht. Precies deze onduidelijkheid – fictie of niet? – maakt dit boek interessant.

Maar er zijn nog andere redenen om Tot God een merkwaardig, opmerkelijk en interessant boek te vinden.

Eerst en wat mij betreft vooral: Vekeman schrijft van het mooiste Nederlands dat ik de jongste vijftig jaar al ‘tot mij genomen’ heb. Hij benadert daarmee, zonder een beate epigoon te zijn, zijn helden Gerard Reve en Jeroen Brouwers. Vekemans proza is barok en overdadig, exuberant en hyperbolisch, maar grammaticaal zuiver en buitengewoon ritmisch en muzikaal: ondanks de ingewikkelde constructies leest het werkelijk ‘als een trein’! Zijn stijl is zo goed dat je er de inhoud voor lief bij neemt. Want Tot God gaat, zoals de in kruisvorm op het voorplat gezette titel al meteen duidelijk maakt, over een bekering, een wending tot de goddelijke instantie – en dat is voor de atheïst of agnost (dat laat ik nog even in het midden) die ik ben niet bepaald my cup of tea.

Vekeman is duidelijk niet over één nacht ijs gegaan. Hij heeft zich grondig ingelezen. In de Bijbel eerst en vooral, maar ook in een aantal theologische geschriften en in het werk van auteurs die hem op dezelfde weg zijn voorgegaan. Een van de argumenten die hij uitspeelt, is precies dat gezagsargument: kijk eens hoeveel respectabele namen, ook in de muziekwereld en meer bepaald de countrymuziekwereld, ook gelovig zijn of zijn geworden – dat kan toch niet op los zand berusten, dat kan toch niet allemaal hersenschimmig zijn! Dat gezagsargument is uiteraard het zwakste argument – maar gelukkig blijft het daar niet bij. Vekeman put zich uit om de ervaringen te beschrijven die hem tot zijn religieuze inzicht hebben gebracht, ja, een inzicht voorwaar dat gepaard ging met emoties die de hevigheid evenaarden van wat Saulus moet hebben ervaren toen die van zijn paard werd gebliksemd en als Paulus weer bij zijn positieven kwam. Het relaas van de genese van Vekemans godsbesef culmineert in een aan het delirium grenzende donderpreek – letterlijk ‘donder’ want de scène speelt zich af tijdens een antediluviaans onweer – waarin de bevlogen argumentatie ontaardt of ontspoort in een zwijmelend gezwatel, een geraaskal waar ik alvast – en ik geef een willekeurig gekozen citaat om dit te illustreren – geen touw meer aan kan vastknopen: ‘Kortom, vaak doet de waarheid gewoon niet ter zake, filosofeerde ik, vaak doet zij gewoon niet ter zake, nee, de waarheid, behalve die ene dan, die ene waarheid, die door Johannes in de Openbaring wordt verkondigd en die inhoud dat er “een nieuw Jeruzalem” zal nederdalen op die ouwe, door en door, tot op de draad versleten en tot in de kern verziekte wereld van ons, een nieuw Jeruzalem waarin de dood en de hel in de poel des vuurs zullen worden geworpen, en de duivel erbij, sis sis sis, en de straten van de stad zullen als goud zijn en het licht van lampen zal evenmin nog nodig zijn als het licht van de zon, want het zal geen zon meer zijn, en het zal geen lamp meer zijn, maar het zal het Lam zijn dat licht geeft.’ (246) (Pas nu, bij het overtikken, merk ik de wat flauwe woordspeling lamp/Lam op.) Het moge duidelijk zijn dat Vekeman zich laat inspireren door het archaïsche Nederlands van de Statenbijbel, meer dan van de Willibrordvertaling, alsook door het ritme dat we kennen van predikanten die in de Bible Belt (waar cowboys het soort hoeden dragen waarmee ook Vekeman tot voor kort graag mocht pronken) ten overstaan van een merkwaardig volgzaam en met geheven armen instemming verlenend publiek hun waarheden verkondigen (alvorens hun gages te incasseren).

Vekeman wisselt theologische expertise af met ironie en slapstick, een mengsel dat we kennen van Gerard Reves literaire strapatsen. Net als bij Reve blijft het – althans voor mij – ook hier onduidelijk wat gemeend is en wat Spielerei. Maar precies die spanning maakt deze lectuur boeiend: Vekeman lijkt te onderzoeken hoever hij kan gaan in het de lezer op het verkeerde been zetten. Ik vermoed dat de bekeringsgeschriften van zijn synchrone geloofsgenote niet door dit spel met waarheid en fictie worden gekenmerkt – maar dat heb ik nog niet kunnen nagaan.

Ik ben serieus beginnen twijfelen aan de oprechtheid van Vekemans bekering want soms neem hij toch echt wel een loopje met het sérieux dat men van zoiets gewichtigs als de getuigenis van een bekering mag verwachten. Wanneer hij bovendien zijn collega Herman Brusselmans (249) ophemelt, wat op zich onschuldig is, maar tot overmaat van ramp ook het kindermisbruik door volwassen mannen minimaliseert (166), wat mij minder onschuldig lijkt, verliest Vekeman mijn bereidheid tot suspension of disbelief. Wat ik overhoud is een merkwaardig en uitstekend geschreven document waaraan ik veel leesplezier heb beleefd, maar dat, ook al was dat wellicht niet de bedoeling, mij op geen enkele manier tot andere gedachten nopens religiositeit in het algemeen en aanhorigheid aan de rooms-katholieke God in het bijzonder zal vermogen te bewegen.



Christophe Vekeman, Tot God, 2023

7232

Gent - 240531


donderdag 20 juni 2024

28 * 47,9 * 26,9 * 1540,0

Varsenare - Jabbeke - Ettelgem - Oudenburg - Plassendale - Nieuwege 


facebookbericht 1150

Sinds een week of twee vliegen er hier soms één, soms twee, soms drie, een enkele keer vier helikopters in formatie over, boven de westkant van Brugge, richting noord. Voor een leek als ik zijn ze identificeerbaar als vrij zware militaire toestellen, compleet met raketlanceerders en dergelijke. Daarnet vloog er in omgekeerde richting zo’n groot exemplaar met twee wentelwieken over. Heeft iemand een verklaring voor dit drukke luchtverkeer van militaire helikopters?


afscheid van mijn digitaal bestaan 371

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


9 januari 2015


BELGA

Ik heb deze voormiddag in de ziekenhuiswinkel een pakje sigaretten gekocht. Nu het toch geen kwaad meer kan. Ik vroeg om Belga, maar ze gaven me Lucky Strike. Ik vroeg of ze dan geen Belga meer hadden. Maar mijnheer, antwoordde de uitbaatster, Belga is nu Lucky Strike gewórden! Ik vroeg nog sedert wanneer, maar daar wist ze het antwoord niet op.’

Dat moet toch al een half jaar geleden zijn,’ wist ik. Ik had er iets over gelezen in de krant. In dat artikel werd ook Jean-Pierre Van Rossem opgevoerd, herinnerde ik mij. Hoewel ik het in deze omstandigheden futiel vond, vertelde ik dat aan Marc, die er nog mee kon lachen. ‘Ja,’ zei hij, ‘Van Rossem.’ Ik vertelde dat Van Rossem had gezegd dat hij het een ramp vond. En dat hij nooit Lucky Strikes zou willen roken. Wat gek is natuurlijk, want in datzelfde artikel stond dat het dezelfde sigaretten zouden zijn, met dezelfde samenstelling. Enkel de naam veranderde.’

Alles is futiel, nu.

Vind je het wel een goed idee om opnieuw met roken te beginnen?’ Ik besefte dat mijn poging weinig overtuigend klonk. Ik vond dan ook geen weerklank.

Ach, waarom niet.’

Ons gesprek stokte.

De koele ziekenhuiskamer. Airco. Buiten was het grauw weer. Populieren in de verte. Wolken zeilden over en zouden dat nog vele jaren doen.

Wat zat ik hier te lullen over herbeginnen. Ik was zelf een paar jaar geleden herbegonnen. Dat was na het bekijken van de film Smoke, wellicht de beste tabakscommercial aller tijden. Het roken wordt daarin zo positief afgeschilderd, als een verbindende activiteit, een celebratie van de vriendschap, dat ik dacht: tja, waarom niet eigenlijk. Later ontwikkelde ik over het herbeginnen een andere theorie. Ik had zes jaar niet gerookt. Ergens had ik gelezen dat na zeven jaar alle lichaamscellen, behalve een paar heel speciale, zich hadden vernieuwd. Zou het kunnen dat de laatste cellen die zich nog niet hadden vernieuwd zich de verslaving herinnerden en beseften dat ze nu tot roken moesten aanzetten of het zou te laat zijn: het volledig vernieuwde lichaam zou nooit nog met roken willen herbeginnen en op die manier zou die compensatie voor het sterfelijkheidsbesef voorgoed teloorgaan.

Toen ik het sofistische van die theorie had doorgrond, en haar had ontmaskerd als een ingewikkeld en onzinnig excuus, was ik weer met roken gestopt.

Mijn stervende vriend leverde er trouwens op zijn beurt de weerlegging van. Hij had twintig jaar niet gerookt. In die tijd hadden zijn cellen zich bijna drie keer vernieuwd. En intussen was ook zijn merk van naam veranderd.

Weet je nog wanneer en hoe je met roken bent begonnen?’ vroeg ik nog. Ik vroeg Marc in die laatste weken wel vaker om herinneringen op te halen. Toen kon het nog.

Mijn vriend reageerde nauwelijks. Hij was er heel vroeg aan begonnen. Toen hij een jaar of tien was. Of misschien nog vroeger. Maar dat was nog niet echt roken. Dat kwam pas op zijn zestiende. En dat echte roken had hij een jaar of twintig volgehouden.

'Weet je wat ik ook erg vind?’

Marc gaf het gesprek een ernstige wending. Dat kon je zo voelen. Ik keek naar de rijen populieren achter Marc, die zijn ogen neergeslagen had.

Neen.’

Dat ik niet die herinneringen zal hebben.’

Welke herinneringen, Marc?’

Ik sprak zijn voornaam uit.

Wel, die herinneringen die je krijgt als je ouder wordt. Ik heb daarover gelezen. Oude mensen beginnen zich opeens van alles te herinneren. Dingen die ze allang vergeten waren. Dingen waarvan ze allang vergeten waren dat ze ze vergeten waren. Plots zijn ze daar weer. Je krijgt dat rond je zestigste, zeggen ze. Dat fenomeen is onderzocht en beschreven.’

Ik heb daar ook van gehoord, ja.’

Wel, dat ga ik niet meer hebben. Dat vind ik verschrikkelijk.’

Toen viel er opnieuw een stilte. We zijn dan naar buiten gegaan. Hij rolde die kapstok op wieltjes door de gangen voor zich uit. Als een giftige vrucht hing dat zakje met levenselixir erin. En daar, in de ziekenhuistuin, heeft Marc gerookt. Hij stak de ene sigaret met de andere aan. En, man, wat had ik zin om met hem mee te roken, zo kwaad dat ik was.




7231

Gent - 240531