vrijdag 21 juni 2024

Christophe Vekeman, Tot God

notitie 427

GODSDIENSTWAANZIN

Een tijd geleden veroorzaakten Kristien Hemmerechts en Christophe Vekeman nog eens een rimpeling op de ingedommelde vijver der Vlaamse letteren door wereldkundig te maken dat ze zich tot het rooms-katholicisme hadden bekeerd. Ze deden dat simultaan, zodat men zich kon afvragen of het hier een georkestreerde actie betrof teneinde het verhoopte effect nog wat te verhevigen. Ik ben niet in mijn literaire voorkeuren maar wel inzake de manieren waarop mensen in hun levens zin proberen te ontwaren in hoge mate pluralist en zal mij dientengevolge niet uitspreken over de wendingen naar den hoge in deze schrijverslevens. Ik heb niet te oordelen over de manier waarop mijn medemensen leemtes opvullen, zoals ik ook wens dat zij ook mij met rust laten. Zolang we maar verdraagzaam blijven en de ander niet de nek omwringen of opblazen omdat hij/zij/hun een ander geloof of een andere overtuiging heeft. Voor de dood zijn we immers allen gelijk.

Maar over het literaire spoor dat dergelijke wendingen trekken heb ik wel iets te zeggen. In het geval-Vekeman is dat het niet als roman gepresenteerde boek Tot God.

Geen roman is dit, inderdaad. Vekeman stelt – in het boek zelf – expliciet dat hij is opgehouden met het schrijven van fictie. Is de inspiratiebron waaruit hij zijn verhalen putte opgedroogd, of is hij teleurgesteld door het matige succes dat zijn fictioneel oeuvre heeft geoogst? Ik vermoed dat de waarheid ergens in het midden ligt. Maar met Tot God beoefent hij wel het autobiografische genre, zij het dat het mij voorkomt dat de lezer het, zeker bij een aantal passages die wel heel lyrisch worden, toch moet benaderen als zijnde met een stevige korrel fictionalisering angehaucht. Precies deze onduidelijkheid – fictie of niet? – maakt dit boek interessant.

Maar er zijn nog andere redenen om Tot God een merkwaardig, opmerkelijk en interessant boek te vinden.

Eerst en wat mij betreft vooral: Vekeman schrijft van het mooiste Nederlands dat ik de jongste vijftig jaar al ‘tot mij genomen’ heb. Hij benadert daarmee, zonder een beate epigoon te zijn, zijn helden Gerard Reve en Jeroen Brouwers. Vekemans proza is barok en overdadig, exuberant en hyperbolisch, maar grammaticaal zuiver en buitengewoon ritmisch en muzikaal: ondanks de ingewikkelde constructies leest het werkelijk ‘als een trein’! Zijn stijl is zo goed dat je er de inhoud voor lief bij neemt. Want Tot God gaat, zoals de in kruisvorm op het voorplat gezette titel al meteen duidelijk maakt, over een bekering, een wending tot de goddelijke instantie – en dat is voor de atheïst of agnost (dat laat ik nog even in het midden) die ik ben niet bepaald my cup of tea.

Vekeman is duidelijk niet over één nacht ijs gegaan. Hij heeft zich grondig ingelezen. In de Bijbel eerst en vooral, maar ook in een aantal theologische geschriften en in het werk van auteurs die hem op dezelfde weg zijn voorgegaan. Een van de argumenten die hij uitspeelt, is precies dat gezagsargument: kijk eens hoeveel respectabele namen, ook in de muziekwereld en meer bepaald de countrymuziekwereld, ook gelovig zijn of zijn geworden – dat kan toch niet op los zand berusten, dat kan toch niet allemaal hersenschimmig zijn! Dat gezagsargument is uiteraard het zwakste argument – maar gelukkig blijft het daar niet bij. Vekeman put zich uit om de ervaringen te beschrijven die hem tot zijn religieuze inzicht hebben gebracht, ja, een inzicht voorwaar dat gepaard ging met emoties die de hevigheid evenaarden van wat Saulus moet hebben ervaren toen die van zijn paard werd gebliksemd en als Paulus weer bij zijn positieven kwam. Het relaas van de genese van Vekemans godsbesef culmineert in een aan het delirium grenzende donderpreek – letterlijk ‘donder’ want de scène speelt zich af tijdens een antediluviaans onweer – waarin de bevlogen argumentatie ontaardt of ontspoort in een zwijmelend gezwatel, een geraaskal waar ik alvast – en ik geef een willekeurig gekozen citaat om dit te illustreren – geen touw meer aan kan vastknopen: ‘Kortom, vaak doet de waarheid gewoon niet ter zake, filosofeerde ik, vaak doet zij gewoon niet ter zake, nee, de waarheid, behalve die ene dan, die ene waarheid, die door Johannes in de Openbaring wordt verkondigd en die inhoud dat er “een nieuw Jeruzalem” zal nederdalen op die ouwe, door en door, tot op de draad versleten en tot in de kern verziekte wereld van ons, een nieuw Jeruzalem waarin de dood en de hel in de poel des vuurs zullen worden geworpen, en de duivel erbij, sis sis sis, en de straten van de stad zullen als goud zijn en het licht van lampen zal evenmin nog nodig zijn als het licht van de zon, want het zal geen zon meer zijn, en het zal geen lamp meer zijn, maar het zal het Lam zijn dat licht geeft.’ (246) (Pas nu, bij het overtikken, merk ik de wat flauwe woordspeling lamp/Lam op.) Het moge duidelijk zijn dat Vekeman zich laat inspireren door het archaïsche Nederlands van de Statenbijbel, meer dan van de Willibrordvertaling, alsook door het ritme dat we kennen van predikanten die in de Bible Belt (waar cowboys het soort hoeden dragen waarmee ook Vekeman tot voor kort graag mocht pronken) ten overstaan van een merkwaardig volgzaam en met geheven armen instemming verlenend publiek hun waarheden verkondigen (alvorens hun gages te incasseren).

Vekeman wisselt theologische expertise af met ironie en slapstick, een mengsel dat we kennen van Gerard Reves literaire strapatsen. Net als bij Reve blijft het – althans voor mij – ook hier onduidelijk wat gemeend is en wat Spielerei. Maar precies die spanning maakt deze lectuur boeiend: Vekeman lijkt te onderzoeken hoever hij kan gaan in het de lezer op het verkeerde been zetten. Ik vermoed dat de bekeringsgeschriften van zijn synchrone geloofsgenote niet door dit spel met waarheid en fictie worden gekenmerkt – maar dat heb ik nog niet kunnen nagaan.

Ik ben serieus beginnen twijfelen aan de oprechtheid van Vekemans bekering want soms neem hij toch echt wel een loopje met het sérieux dat men van zoiets gewichtigs als de getuigenis van een bekering mag verwachten. Wanneer hij bovendien zijn collega Herman Brusselmans (249) ophemelt, wat op zich onschuldig is, maar tot overmaat van ramp ook het kindermisbruik door volwassen mannen minimaliseert (166), wat mij minder onschuldig lijkt, verliest Vekeman mijn bereidheid tot suspension of disbelief. Wat ik overhoud is een merkwaardig en uitstekend geschreven document waaraan ik veel leesplezier heb beleefd, maar dat, ook al was dat wellicht niet de bedoeling, mij op geen enkele manier tot andere gedachten nopens religiositeit in het algemeen en aanhorigheid aan de rooms-katholieke God in het bijzonder zal vermogen te bewegen.



Christophe Vekeman, Tot God, 2023