dinsdag 25 juni 2019

graag Praag 27


190522


dag 18. Almelo (NL) – Zeist (NL) – 130 km (b)

Jan-Willem blijkt te wonen in een appartement (flet) dat deel uitmaakt van een appartementsgebouw (ook flet) dat heel erg door Le Corbusier geïnspireerd lijkt. Het gebouw doet me denken aan diens Cité radieuse in Marseille. Ook De Stijl is aanwezig. Dit socialewoningenblok, waarin tientallen verschillende nationaliteiten resideren, dateert van de jaren zeventig. Er zijn plannen om het te vervangen door een nieuw gebouw – maar voorlopig blijft het bij plannen. Jan-Willem vertelt over het samenleven met al die verschillende mensen en, wanneer we zijn halfverduisterde en gezellig ingerichte woonst hebben betreden, over zijn boeken en kinderen – beide onderwerpen worden met veel liefde behandeld –, over zijn huidige situatie (professioneel en relationeel), over zijn schrijven... (…) Jan-Willem is een lieve, bezorgde, zeer ernstige en uitermate verstandige man (…). Hij gebruikt mooie woorden en uitdrukkingen, zoals ‘fuik’, ‘crux’, ‘zoden aan de dijk brengen’ en ‘in het gelid staan’. Dat laatste zegt hij van de bomen in het door mensen aangelegde bos waar hij vaak gaat wandelen. Ik kan niet aan de verleiding weerstaan en drink ondanks de mijzelf opgelegde alcoholstop, waar ik mij gedurende de hele reis aan heb gehouden, twee biertjes. Jan-Willem vertelt ook nog over zijn geloof (en over dat van zijn vader, een beroepsmilitair die van zijn geloof viel toen bleek dat zijn kerk tegen kernwapens was), over zijn onderbroken studies en zijn curriculum, over de moeilijke tijd die hij doormaakte toen hij en zijn vrouw (Wendy) uit elkaar gingen en toen hij ook zijn werk verloor. Over zijn zoon Menno (…). En over de andere zoon, Sebastian, die een gevatte kerel blijkt.

Jan-Willem: ‘Je bent onvolhardend.’
Sebastian: ‘Neen, ik ben lui.’
Jan-Willem: ‘Dat heb ik niet gezegd.’
Sebastian: ‘Neen, ik zeg het. Omdat lui een korter woord is dan onvolhardend.’

We hebben het ook nog over schaken en Jan-Hein Donner, die behalve grootmeester ook auteur was, onder meer van mooie stukjes over de ziekte waartegen hij uiteindelijk het onderspit moest delven. Die Donner was me er eentje.

Donner: ‘Vrouwen kunnen niet schaken.’
Journalist: ‘Hoe kunt u zoiets zeggen. Straks zegt u nog dat negers niet kunnen schaken.’
Donner: ‘U hebt mij niet goed begrepen. Ik zou zoiets nooit zeggen. Ik zou zeggen: negerinnen kunnen niet schaken.’

Ik stel Jan-Willem nog een vraag over zijn boekenkast. De – talrijke – boeken staan perfect in het gelid, met hun ongekraakte ruggen op één lijn, die samenvalt met de rand van de plank. Maar volgens welk principe zijn ze geordend? Die prangende vraag houdt me nu al de hele avond bezig en moet absoluut voor het slapengaan worden opgelost. Ik vind zelf de oplossing niet. Uiteindelijk moet Jan-Willem me de oplossing verklappen. De klassering gaat uit van de publicatiedatum van het oudste boek van een auteur. Op die manier komen literaire en filosofische werken door elkaar te staan. Maar na dat oudste boek volgen alle andere boeken van diezelfde auteur, uiteraard in chronologische orde. Daardoor kan het gebeuren dat het oudste werk van de volgende auteur in het klassement toch ouder is dan de jongere werken van de auteur ervoor. Het is moeilijk om een volledig sluitend klassement te maken. Het grote voordeel van mijn ordening, zegt Jan-Willem, is dat je tegen een soort van tijdsband aankijkt. Je ziet meteen hoe, bijvoorbeeld, Darwin en Kant zich in de tijd tot elkaar verhouden. Waar in de tijd Walschap en Elsschot te situeren vallen. Of Jane Austen en Annelies Verbeke.

Het is bijna middernacht. Ik heb buitensporig veel gepraat en geluisterd en ben moe. Morgen wacht mij nog de laatste etappe van mijn reis.