dinsdag 23 augustus 2016

de zomer van 2016 – 48

Noordoost 1


4 augustus

dag 1 - Eupen-Rheinbach 87 km

Ik maak een selfie met mijn volgeladen fiets voor mijn voordeur: c’est parti! Maar ik moet meteen terugkeren want mijn fietsmaker heeft mijn banden onvoldoende hard opgepompt.

Ik stal mijn voertuig in de laatste wagon van de trein naar Eupen. De conductrice is behulpzaam en dat is geen overbodige luxe. Tegenover me zit een man die me een beetje aan Ward Ruyslinck doet denken. Hij kijkt de hele rit tot in Brussel door het raam en zegt geen woord. Hij heeft een doorzichtige plastic zak met daarin confisserie van Caruso. De kleuren van de verpakking van dat merk corresponderen wonderwel met de ruitjes van zijn overhemd. Aan de andere zijde van het gangpad zit een koppel. Een Vlaamse man met een kale, rood aanlopende kop, en een veel jongere Aziatische vrouw. Wanneer ze naar de wc gaat, zegt de man: ‘Door close automatic’. En wanneer ze samen uitstappen in Brussel Noord: ‘Attention! Big city.’ De vrouw trekt zich er niet te veel van aan en zet een hoed op. Ik probeer mij in te denken wat zij denkt. Voorbij Leuven sluit ik mijn ogen en word wakker wanneer de trein door het station van Ans rijdt. Ik kan dat niet meteen situeren, voel me verdwaasd en vervreemd. Dan dringt het opeens tot me door waarheen ik op weg ben en wat ik mezelf aandoe. In Luik-Guillemins stappen de laatste wagongenoten af. Ik neem twee foto’s van het fantastische bouwwerk en reis alleen verder door Verviers en Welkenraedt. In Eupen kondigt de conducteur de naam van het eindstation eerst in het Duits aan, pas daarna in het Frans. Daar bestaan regels voor.

Eupen is het eindstation, het beginpunt van mijn reis. Het broodje dat ik bij een zeer vriendelijke bakkersvrouw koop (ze informeert uit eigen beweging naar mijn reis nadat ze mijn voor het raam geparkeerde fiets zag staan en zei: je trouve ça le max) – dat broodje dus, eet ik op met wat beleg dat ik van thuis heb meegebracht. Ik doe dat bij het monument voor de gesneuvelden van de oorlogen van 1866 en 1870. Eupen was toen Pruisisch en de Pruisen vochten achtereenvolgens tegen de Oostenrijkers en de Fransen. En het toen nog niet Belgische Eupen offerde zijn zonen. Hun namen staan nu gebeiteld in deze geklasseerde paal.

Ik vertrek om half één en kom, na 87 kilometer te hebben afgelegd, om kwart over zes aan in Rheinbach. Ik zie onderweg een roodstaart, kiekendieven, Vlaamse gaaien, een torenvalk. Er zijn veel wegwijzers voor fietsers, maar die leiden steevast naar onverharde wegen en ik begin ze dus te mijden. Op de secundaire wegen is er opvallend veel verkeer. Ik kom na Roetgen, Strauch en Schmidt in Heimbach aan, waar ik een koffie drink. De toeristen waar het plaatsje op lijkt te wachten, geven dit jaar verstek. Wanneer een halfgevuld treintje door de straat dendert, kijkt de stamgast aan de toog op: ‘Ik heb het treintje dit jaar nog niet zo goed gevuld gezien!’ 


Om in Hergarten te geraken volg ik een steile klim op onverharde weg door het bos, een alternatief voor de druk bereden weg. De inspanning loont de moeite want boven krijg ik een hert in het vizier. Ik slaag erin om het beest te schieten, maar dan ziet het mij en het vlucht weg. Wanneer ik eindelijk uit het bos kom, wacht mij een open landschap. Beneden is er een vlakte. In het verre noorden dampen hoogovens en staalfabrieken: Keulen, het Ruhrgebied. In het noordoosten zie ik, op een vijftigtal kilometer van het punt waar ik sta, een viertal bergtoppen die boven de heuvels uitsteken.

In Mechernich koop ik een gesneden zwart brood, voor het geval ik vanavond niets zou vinden – je weet maar nooit. Billig, Stotzheim en Flamersheim zijn te klein om een hotel te bevatten. Dat vind ik wel in Rheinbach, dat is twintig kilometer voor Bonn. Ik boek een kamer in Hotel Streng (zo heet het nu eenmaal). Kamer 11 geeft uit op de straat. De douche is voortreffelijk, de zeep die in een flacon bij de lavabo staat, ruikt naar frambozen. Op de televisie zijn er voorbeschouwingen te zien bij de Olympische Spelen.

Ik ga iets eten bij de Italiaan (pizza natuurlijk), lees verder in Twee wegen, het boek van Per Petterson waarin ik op de trein was begonnen. Het vijftal Japanse vrouwen dat ik ook al in het hotel heb gezien, komt binnen. De ober schuift drie tafeltjes van twee tegen elkaar. De Japanessen lossen het goed op want ze laten de middelste van de zijde waar er drie aan zitten tegenover de lege plek zitten. Wij zouden geneigd zijn die lege plek opzij te laten – waardoor het vijfde wiel in het gezelschap eigenlijk dubbel gestraft wordt.

Rheinbach is zo’n typisch Duits stadje: de meeste huizen zijn nieuw, en als er al iets ouds staat, dan is het overgerestaureerd. Er zijn een paar straten met vakwerkhuizen. Ook de restanten van het kasteel worden zorgvuldig in ere gehouden. Er passeert een Ferrari. Hij moet in file wachten voor het rood licht, maar doet toch zijn best om bij het optrekken veel lawaai te maken. Morgen is er ecologische markt, spelt een affiche. En op het plein staat een mobiele mammografie-installatie.

Het is nu tien over tien. Er rijden steeds minder auto’s door de straat voor het hotel. Het water uit de badkamerkraan smaakt voortreffelijk.




Wie zich wil vergewissen van de eentonigheid van zo'n fietsreis, kan de foto's bekijken die ik om de 10 kilometer maakte, zonder mij te bekommeren om het uitzicht of de inhoud.