vrijdag 14 oktober 2005

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (33)

Ainsi, de ce Paris des profondeurs nocturnes duquel avait déjà émané jusque dans ma chambre, mesurant le rayon d’action d’un être lointain, le message invisible, ce qui allait surgir et apparaître, après cette première annonciation, c’était cette Albertine que j’avais connue jadis sous le ciel de Balbec, quand les garçons du Grand-Hôtel, en mettant le couvert, étaient aveuglés par la lumière du couchant, que, les vitres étant entièrement tirées, les souffles imperceptibles du soir passaient librement de la plage où s’attardaient les derniers promeneurs à l’immense salle à manger où les premiers dîneurs n’étaient pas assis encore, et que, dans la glace placée derrière le comptoir, passait le reflet rouge de la coque et s’attardait longtemps le reflet gris de la fumée du dernier bateau pour Rivebelle.
(II:734)

Zo gebeurde het dat vanuit die nachtelijke diepten van Parijs, waaruit al eens, met de actieradius van een veraf wezen, de onzichtbare boodschap tot in mijn kamer was doorgedrongen, het de Albertine was die ik destijds onder de luchten van Balbec had gekend die, na deze eerste annunciatie, zou oprijzen en verschijnen – Balbec, waar de obers van het Grand-Hôtel tijdens het plaatsen van de couverts werden verblind door het licht van de ondergaande zon. Dit licht kwam op de onwaarneembare luchtlagen van de avond vrijelijk vanaf het strand waar de laatste wandelaars nog bleven dralen aanwaaien door de volledig openstaande ramen, tot in de immense eetzaal waar de eerste gasten voor het avondmaal nog niet waren gaan aanzitten en waar het, in de spiegel die achter het buffet stond opgesteld, de rode weerspiegeling van de romp deed verschijnen en ook de grijze weerspiegeling van de rook van de laatste boot naar Rivebelle.

En zo, uit dat Parijs vol nachtelijke ondoordringbaarheid vanwaar naar mijn kamer, de actieradius afmetend van een verre ziel, de onzichtbare boodschap al was uitgegaan, zou er nu opdoemen en verschijnen, na deze eerste verkondiging, die Albertine die ik eertijds had gekend onder de hemel van Balbec, wanneer de kelners van het Grand-Hôtel bij het tafeldekken verblind werden door het ondergaande zonlicht, wanneer, door de geheel weggeschoven ramen, de haast onmerkbaar suizelende avondwind vrijelijk van het strand waar nog de laatste wandelaars talmden binnenkwam in de immense eetzaal waar de eerste etensgasten nog niet waren gezeten, en wanneer in de spiegel achter het buffet de rode weerschijn voorbijgleed van de romp en lang de grijze weerschijn achterbleef van de rook van de laatste boot naar Rivebelle.
(Cornips IV:140)