zaterdag 30 november 2024

boekverhaal 4

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

april 1976

GEEN KAVIAAR VANDAAG

Tot mijn vijftiende was ik nooit een veellezer geweest. Ik speelde liever met de autootjes. Of Tour de France met mijn fietskameraad Luc – ik was gespecialiseerd in eeuwige tweede zijn. Maar hij was dan ook een jaar ouder en had een koersfiets en ik niet.

Ik ben mede door toedoen van de omgeving waarin ik op te groeien had een lezer van volwassenenboeken geworden. En daarmee bedoel ik: beoefenaar van het vrijwillige lezen van boeken die mikken op een volwassen publiek. Zowel mijn vader als mijn moeder las veel. Mijn vader verslond Franse boeken over politiek en onvertaalde romans van Proust en Kafka (ik herinner me de fraai uit- en vormgegeven Pléiade-delen en de Fischer-Taschenbücher). En natuurlijk ook de krant en tijdschriften. Mijn moeder las uitsluitend romans. Als kind had ze van haar vader niet mogen lezen omdat dat in zijn ogen tijdverlies was, en het was precies alsof ze haar schade, de verloren leestijd, wilde inhalen want elk schaars vrij moment besteedde ze aan lectuur. Soms ook op momenten of op plekken waar je het niet zou verwachten. Bijvoorbeeld aan tafel, wanneer ze alleen met mij at. Vanaf mijn veertiende, vijftiende gebeurde dat regelmatig. Ik bleef samen met mijn moeder over aangezien mijn broer, zus en vader steeds vaker en langduriger ergens anders verbleven. Om het gesprek niet gaande te moeten houden, nam mijn moeder haar toevlucht tot een boek. Aanvankelijk enkel bij de voor de maaltijd te nuttigen soep, terwijl de aardappelen nog op het vuur stonden te garen, maar later ook tijdens het verorberen van de hoofdmaaltijd.

Ik ben vrijwillig boeken beginnen te lezen door deze in zowel culinair als sociaal opzicht slechte gewoonte van haar over te nemen. Van lieverlede welhaast want met een lezende tafelgenoot valt al helemaal geen conversatie te voeren. Dat sloot welbeschouwd perfect aan bij het feit dat ik de leeftijd had bereikt waarop de gespreksonderwerpen zich niet meer spontaan aandienen, ook niet tijdens het samenzijn van een zoon en zijn moeder. Ik weet dat het ongezellig klinkt, maar het was niet anders.

Welke boeken ik dan las? Wel, dat lag min of meer voor de hand: de boeken die zij uit had. Ik herinner me een paar keer met haar te zijn meegegaan naar de gemeentebibliotheek, die was ondergebracht in een kasteeltje aan de Daverlostraat te Assebroek, dat veel later, allicht met bibliotheek en al maar dat weet ik niet precies, zou afbranden. Ik herinner me evenwel niet dat mijn moeder op welke manier dan ook lectuursuggesties formuleerde. Neen, zij koos wat haar interesseerde, en ik pikte de kruimels op die van tafel vielen.

Mijn moeder was niet van de moeilijke letterkunde. Voor haar geen Proust of Kafka, maar wel – onder meer – Nevil Shute, Gebed voor een vrouw, of Johannes Mario Simmel, Het kan niet altijd kaviaar zijn. Ik kan die twee titels hier vermelden omdat ze op mijn vanaf begin 1976 bijgehouden lijst met gelezen boeken vermeld staan.

Van Simmels kaviaarboek herinner ik me uiteraard niets. Behalve dan dat het niet over kaviaar ging. Het was iets met oorlog en schuilkelders. De ideale tafellectuur, quoi.


Johannes Mario Simmel, Het kan niet altijd kaviaar zijn (1960)


een mooi moment, vorige week 77

241121

VADERSCHAP

Het interview over mijn autobiografisch project is goed verlopen. Ook al weet ik dat mij morgen een kater wacht – en dan heb ik het niet over die ene Duvel die ik te veel zal hebben genuttigd in de decompressiefase –, ik geniet van de positieve reacties en van het besef dat ik blijkbaar iets heb gemaakt dat sterk genoeg is om in de hoofden van enkele tientallen mensen een eigen leven te leiden. Veel meer dan erkenning of bewondering – neen, dat laatste hoeft echt niet – is het dát wat voldoening schenkt: ik heb iets gemaakt dat eigenstandig is, dat kracht genoeg bezit om zonder mij een eigen leven te leiden. Ja, het is als een kind op de wereld zetten: als man is dit de manier om het dichtst het genoegen te benaderen dat door de natuur aan mij niet wordt voorbehouden.

Wat mij ook veel voldoening schonk, is het feit dat ik er voor de eerste keer in mijn leven in ben geslaagd om los van het blad, volledig uit eigen koker improviserend (en bijgestaan door een competente interviewer), de aandacht van een schare toehoorders vast te houden. Dat gevoel van bevrijding, weg van trillende benen, overslaande hartslag, onzeker gemompel en zweetkringen in de oksels, staat voor mij niet los van de bevrijding die het schrijven van Vaderader in mijn hoofd en hart heeft teweeggebracht.





7393

Kanaal Brugge-Oostende - 241025


vrijdag 29 november 2024

7392

Brugge, Houtkaai - 240921


donderdag 28 november 2024

een mooi moment, vorige week 76

241120

SPLITSING

We waren op onze wandeling door en in de onmiddellijke omgeving van het dorp Falaën op een punt gekomen waar we niet meer verder konden. Na enkele honderden meter door het slijk te hebben gebaggerd, na enkele Roemeense arbeiders die voor een volgende kerstmis sparrenscheuten in de grond aan het steken waren te hebben gegroet (ze keken ons niet zonder argwaan aan en mompelden iets terug), en na over een holle weg bezaaid met scherpe keien steil tot bijna aan de oever van de Molignée te zijn afgedaald, bleek onze weg op niets uit te lopen. Enfin, niets is er nooit, er is altijd iets, maar dit niets was een met draad afgezette wei met enkele koeien en een weinig uitnodigende stier. Helemaal terug was een optie, maar niet een die onze voorkeur genoot. Daarom waagden we een zigzag door het bos, een steile klim op gladde ondergrond. We konden ons vasthouden aan stammen, twijgen, takken en elkaar. Tot we terug op asfalt stonden. Lang geleden dat we nog eens zoiets avontuurlijks hadden meegemaakt.

Het uitzicht boven was mooi en weids. Ik maakte enkele foto’s, zo gecharmeerd was ik van de glooiingen in de akkers en de toefjes bos en bosschage. We kwamen bij een splitsing. Kapelletje, boom, de weg die uitliep op een vork. Links gaat je leven die kant op, rechts een andere. En daar was het dat ik telefoon kreeg van D. Slecht nieuws. Na vijfendertig jaar van zijn huurhuis zijn thuis te hebben kunnen maken, had het de eigenaar behaagd om een streep te trekken door het contract. D. was er het hart van in. Maar samen met zijn vrouw had hij zich voorgenomen om niet bij de pakken te blijven zitten. Ze sloegen een nieuwe weg in, ze hadden al iets gevonden in een naburig dorp. Ik kom je daar bezoeken, D., zei ik. Maar nu niet, nu sta ik op een splitsing en moet ik kiezen tussen links en rechts.




7391

Brugge, Maria van Bourgondiëlaan - 241021


woensdag 27 november 2024

een mooi moment, vorige week 75

241119

DE MANNENZIEKTE

Gustav, gespeeld door Pål Sverre Hagen, die ik ken van de voortreffelijke Noorse serie Exit, kan als relatietherapeut die zijn professionele neus steekt in andermans relatieproblemen niet blind zijn voor de oorzaken van de dreigende ondergang van zijn eigen gezin: sleur, pubers, een saaie echtgenote en, last but not least, de bekoringen van een vrouwelijke collega. Echtgenote Stella, gespeeld door regisseuse Josephine Bornebusch, is een nogal saaie controlefreak. Daar heeft puberdochter Anna (Sigrid Johnson) een broertje aan dood. In paaldansen zoekt ze een uitlaatklep. Het broertje (Manne) ontloopt de ongemakken die verbonden zijn met de waarneming van voortdurend ruziënde ouders in zijn fantasiewereld, waar hij dan weer expressie aan geeft middels een excessieve maskerdracht. Gustav slaat – hij is nu eenmaal therapeut – tijdens een gesprek met zijn vrouw de nagel op de kop met deze nuchtere zelfanalyse: ‘Ik heb de mannenziekte,’ zegt hij. ‘Ik verdraag het niet dat alle liefde naar de kinderen gaat. Ik mis je. Ik mis ons, zoals we vroeger waren.’

Släpp taget is een eenvoudige film. De psychologie wordt nogal karikaturaal uitgewerkt, tot heel dicht bij de rand van de sentimentele kitsch – al heeft het me toch een paar keer kunnen beroeren. De sterke acteerprestaties van Hagen en Bornebusch maken veel goed.

Josephine Bornebusch, Släpp taget (Let go), 2024. Op Netflix








een mooi moment, vorige week 74

241118

ROLLERCOASTER

Damien Chazelle neemt ons in Babylon mee op een spectaculaire rollercoaster. Hij vertelt niet alleen de geschiedenis van de Amerikaanse filmindustrie, met, zoals dat in een rollercoaster gaat, veel hoogtes maar ook laagtes, hij dist en passant ook een flink uit de kluiten gewassen zedenschets op: macht, diversiteit, maffia, sterrendom, drugs… Bij dit alles maakt hij gebruik van de filmclichés en -sjablonen die in Hollywood ontstonden en/of opgeld maakten: slapstick, romantiek, horror, spanning, amusement, geweld, vaudeville, muziek, kitsch. De manier waarop Chazelle de legendarische (of gefantaseerde?) feestjes, als het al geen orgieën kunnen worden genoemd, in beeld brengt, is met alle vaart en dynamiek behoorlijk indrukwekkend, en met de expliciete bandeloosheid behalve ‘over the top’ ook wel grensverleggend. Zeker voor een Amerikaanse film. Deze passages delen het publiek meteen op in twee soorten mensen: zij die zoiets graag eens zouden hebben meegemaakt en de anderen. Babylon bulkt van de citaten. Het moeizame transport over een bergtop van een olifant – onmisbaar rekwisiet op een van die feestjes – doet aan Fitzcarraldo denken (terwijl ook Hannibal in de buurt is). David Lynch komt langs in de vorm van een door koplampen belichte, onder de motorkap doorschuivende asfaltstrook met witte wegmarkering in het midden. We proeven de sfeer van The Godfather, zien Gene Kelly zingen in de regen, enzovoort. De hele film is een aaneenschakeling van herkenbare beelden, scènes, situaties, sequenties. Helemaal op het eind krijgen we zoals, naar verluidt, een stervende persoon die zijn hele leven in versneld tempo voor zijn geestesoog ziet defileren, een razendsnelle compilatie van iconische beelden uit de filmgeschiedenis voorgeschoteld. Daardoor wordt Babylon een metafilm, een film over film, een film waarvan je hoopt dat je spoedig een tweede kans krijgt om hem, drie uur of niet, nog eens te zien omdat je weet dat je, happend naar lucht, nog heel wat in deze schatkamer hebt moeten achterlaten.

Damien Chazelle, Babylon, 2022

7390

Omgeving Westkapelle - 240902 


pauwenveren 58

Alleen de dames ontbreken, hun lange zomerjapon, hun hoeden met voile en pauwenveer, hun conversatie.

Benno Barnard, Een vage buitenlander, 189

2303


pauwenveren 57

Het is alsof hij een fabeldier bij een Bourgondisch banket opdient, een geroosterde pauw die weer in zijn verenkleed is gehuld, met vergulde poten en een brandend vuur in zijn snavel.

Benno Barnard, Afscheid van de handkus, 326

230309


driekleur 565

Felle kleuren zag ik een seconde lang opvlammen, rode en groene vuurpijlen en hemels goud, voordat er een diepe, satijnzachte zwartheid inzette, waarvan ik wist dat hij nooit meer zou optrekken.

John Banville, Schijngestalte, 230


dinsdag 26 november 2024

een mooi moment, vorige week 73

241117

EEN ALTERNATIEVE ROUTE

Omdat er op de ringweg rond Brussel een file staat, suggereert Bill Gates ons de route via Charleroi. Hoe hij het weet dat we op die manier onze bestemming vroeger zullen bereiken, is een van de beter bewaarde geheimen van deze tijd, althans in mijn geest. Ik ben het niet gewoon om mij in dit soort hoogtechnologische auto’s te laten verplaatsen, het is nog altijd wennen aan die stemmen. Ik zal het, denk ik, nooit gewoon worden, ik die ooit mijn weg zocht en vond met in de linkerhand, de hand die niet de versnellingspook moest hanteren, een Michelinkaart waarop ik nog zonder leesbril de overeenstemming kon nagaan tussen de conventionele cartografische symbolen en de details in het voorbijschuivende landschap: watertoren, rivier, bospartij, kerk... Wat er ook van zij, ik mag Bill dankbaar zijn want op deze manier rijden we door een mooi stukje België waar ik nooit voorheen kwam: de Vallée de la Molignée. Maar eerst de aanloop daarnaartoe met, voorbij Sambreville, de eerste glooiingen, bosranden, monumentale alleenstaande bomen in herfsttooi. De slordige architectuur. Groezeliger dan in Flaandren maar met zoveel meer karakter. De overgang van baksteen naar arduin, van roestbruin naar grijs. De slecht onderhouden wegen vol putten en barsten en alweer afbrokkelende voorlopige herstellingen. En daar, voorwaar, een eerste haarspeldbocht: de plotse afdaling van de hoogvlakte naar de Molignée, een zijriviertje van de Maas. Een eind verderop zie ik, na de klim uit het dal, het bord ‘Onhaye’. 

Dit is bekend terrein: er zijn herinneringen aan verbonden. Ik overnachtte er twee keer op dezelfde boerderij. De eerste keer was met mijn broer. Ik was dertien, hij negentien. We waren in twee dagen, met een tussenstop in Beaumont, vanuit Brugge helemaal tot daar gefietst. We sloegen er onze tent op bij de boerenfamilie waar hij, mijn broer, de zomer voordien op kamp met de scouts zijn oog op een dochter had laten vallen. Maar het heeft niet mogen zijn. Drie jaar later, toen ik zestien was, kwam ik een tweede keer in Onhaye. Samen met mijn vriend en fietskameraad Luc Claeysens reisde ik in een dag of tien het land rond. We logeerden telkens bij familie of kennissen van onze ouders. Ik weet nog de meeste stops: Haaltert, Lille, Neeroeteren, Reuland, Onhaye, Charleroi. Bij het boerengezin in Onhaye waarvan de dochter niet mijn schoonzus zou worden, was er niemand thuis. We betraden de keuken langs de achterdeur. Een vervaarlijk grommende herder joeg ons de stuipen op het lijf en terug het erf op. Wachten dan maar. ‘s Avonds maakte ik met Luc een wandeling in het dorp. Er stond een feesttent. Er was een optreden van Gérard Lenorman, die in die dagen volop teerde op zijn twee grote hits. We bleven buiten de tent staan, konden de bisnummers goed horen. Het ene lied ging over gelukkige mensen en het andere over sleutels. Beide oorwurmen bleven de hele nacht tussen mijn slapen dreinen.






7389

Oostende - 240921


maandag 25 november 2024

een mooi moment, vorige week 72

241116

KERSTLIEDJE

Spinvis heeft een nieuwe plaat. Het is een kerstplaat: ‘Lutke Krub en zeven kerstliedjes’. Dat verneem ik terwijl ik om kwart voor elf ‘s avonds, na een bewogen dag, foto’s aan het selecteren ben en ondertussen naar de radio luister. Een van de liedjes op die plaat heet ‘Zonder naam’ en Michaël Robberechts draait het. Ik luister. Ik luister heel goed want Spinvis trekt, ook nu weer, al mijn aandacht naar zich toe. Hij zingt over het graf van een soldaat van twintig jaar. Ik neem de tekst erbij: ‘In de stilte zong een merel / In de heuvels lagen daar / De verloren dode zonen / Als broeders naast elkaar / Ze hielden van een bord spaghetti / En van dezelfde muziek / In hun handen de geweren / Uit dezelfde fabriek.’ Het lied en de ingetogenheid waarmee Erik de Jong het brengt ontroeren me. Ik zoek en vind het op YouTube, en daar dwaal ik af naar een opname van een publiekloos concert op het strand van het eiland Vlieland en word in no time verliefd op de celliste die ook zingende zaag en keyboards speelt en daarbij ook nog backing vocals zingt, onder meer op het bijzonder mooie ‘Aan de oevers van de tijd’, wat mij betreft een van de allermooiste Nederlandstalige liedjes en zelfs liedjes tout court. Planetair, kosmisch. (Ik sla, voor het gemak, het intergalactische in één beweging over.)




https://www.youtube.com/watch?v=P64cWocDS2k&ab_channel=ExcelsiorRecordings
https://www.youtube.com/watch?v=Hm6Gn4MIuLk&ab_channel=IntoTheGreatWideOpen – ‘Aan de oevers van de tijd’ vanaf 10:18




7388

Omgeving Oudenburg - 240921


zondag 24 november 2024

een mooi moment, vorige week 71

241115

OPHELIA EN ALICIA

Ik luisterde deze avond naar twee welbespraakte vrouwen. De achttienjarige Ophelia Ruys mocht de Julius Sabbepenning in ontvangst nemen en sprak het honderdkoppige publiek toe. Deze onderscheiding wordt elk jaar uitgereikt aan de leerling van het Atheneum Brugge die zich in het voorbije jaar het verdienstelijkst heeft gemaakt voor het vak Nederlands. De jonge vrouw, een meisje nog, had het over haar studiekeuze. Nederlands had voor de hand gelegen, maar uiteindelijk was het Japans geworden. Wat Ruys dus nu studeert. Ze sprak zoals tegenwoordig alle jongeren spreken: in melodieus Algemeen Nederlands en met een toon die, bij het naderen van het einde van elke zin, telkens de hoogte ingaat – je moet er maar eens op letten. Ophelia leek beschroomd, maar had toch ook iets monkelends over zich, en achter haar betoog stond al een opvallend volwassen humor op het punt van uitbreken. Het zou me niet verbazen indien we binnen een paar jaar, wanneer dit nog achter lokken verstopte pientere hoofd zal zijn volgestouwd met kennis, meer van deze Ophelia Ruys zullen horen.

Na de prijsuitreiking gaf Alicia Gescinska een voordracht over een essay van Simone Weil over partijpolitiek. Ik was er niet echt van onder de indruk, maar wel van Gescinska’s nagenoeg vlekkeloze Nederlands, zeker omdat dit niet haar moedertaal is. De Pools-Vlaamse filosofe had het over de stelling van Weil dat men maar beter alle politieke partijen kan afschaffen. Daar valt, vind ik, wel iets voor te zeggen. Zeker vandaag. Maar ook weer niet alles. Na de lezing had ik het genoegen om met Gescinska hierover een kort gesprekje te voeren – waartoe ik haar kon verleiden door haar mijn exemplaar van haar boek te laten signeren en door niets anders. We hadden het over experimenteren met democratische vormen, over de kwaliteit van het politieke personeel in onze parlementen en over de verantwoordelijkheid van de zogenaamde vierde macht voor het imploderen van ons huidige democratische systeem. Een verantwoordelijkheid die, zo voerde ik aan, verpletterend is. Gescinska, die het tijdens haar lezing vaak over vrijheid had gehad en met betrekking tot de afschaffing van de stemplicht een naar mijn mening vrij onduidelijk standpunt innam, vond het grappig dat ik zei voor de PVDA te stemmen zonder communist te zijn – wat ik op mijn beurt weer grappig vond. Dat zij dat grappig vindt, bedoel ik. En zo liet ik haar vrolijk gestemd naar een volgende receptietafeltje gaan. Ik bedoel dat ik vrolijk gestemd was. Ik, vrolijk gestemd, liet haar naar een volgende receptietafeltje gaan.




Foto: Krant van West-Vlaanderen




7387

Sint-Andries - 240915

zaterdag 23 november 2024

interview

Interview met Willy Devriese over mijn autobiografie Het leven als voorlopige oplossing in De Brug, Brugge, op 21 november 2024, naar aanleiding van de publicatie van deel 4, VaderaderDownload interview in De Brug 21 nov 24 by Pascal Cornet | Listen MP3 & WAV for FREE on audio.com 

 

boekverhaal 3

1975 (?)


CLUSTER

Talloos waren de jongens die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, en misschien ook nog wel in de jaren tachtig, de pocketjes van de reeks ‘Bob Evers’ verslonden. (Ja, toen kon je nog boeken verslinden.) Bob Evers was de Amerikaanse vriend van de Hollandse adolescenten Arie Roos en Jan Prins. En samen beleefden die drie de avonturen die Willy van der Heide vakkundig uit zijn duim zoog. Van der Heide, gebroodroofd nadat hij in de oorlog goed fout was geweest, bakte onder meer ook pornoboeken om aan de kost te komen (maar dat wisten zijn jonge lezertjes natuurlijk niet).

Ik herinner mij dat mijn broer een rijtje Evers-pockets bezat. Ze waren keurig uniform uitgegeven, met gele ruggen en op de cover de titel in witte handschriftkapitalen op een rood fries. Willy van der Heide bedacht, net als Willy Vandersteen bij ons, stevig stafrijmende titels zoals Klopjacht op een kapitein, Stampij om een schuiftrompet en, da’s echt wel de beste, Trammelant op Trinidad.

Ik bewaar om twee redenen de beste herinneringen aan Een overval in de lucht.

De eerste is het situatiekaartje in het boek. Daarop stond mooi aangegeven waar in de woestijn het vliegtuig zijn noodlanding had gemaakt, wat aldaar de geologische omstandigheden waren (zandduinen, rotsformaties…, elk met hun impact op het plot), waar de helden en schurken zich bevonden en waar de karavaan passeerde. (Dat laatste verzin ik er misschien wel bij.) Ik bestudeerde dat kaartje grondig en blijkbaar raakte dat een snaar in mijn brein want ik situeer de oorsprong van mijn voorliefde voor Michelinkaarten, stadsplattegronden en Google Maps dáár, in dat boek, Een overval in de lucht, dat ik las toen ik een jaar of dertien was.

De tweede reden waarom ik graag het boek memoreer, is dat het scenario wonderwel aansluit bij een film die ik in dezelfde periode verscheidene keren op de televisie te zien kreeg: The Flight of the Phoenix (1965). Ook hier belandt een vliegtuig calamiteitsgewijs in de woestijn en volgen er bloedstollende verwikkelingen (waarvan het hieronder bijgeleverde fragment een staaltje biedt). Beide artefacten – boek en film – clusterden in mijn verbeelding samen tot een, hoewel ze niets met elkaar te maken hebben, onlosmakelijk geheel.

Waar het boek, dat ene concrete exemplaar, zich nu bevindt, weet ik niet. Misschien heeft mijn broer het nog, ik zou het hem eens moeten vragen.


Willy van der Heide, Een overval in de lucht, 1950
Robert Aldrich, The Flight of the Phoenix, 1965 https://www.youtube.com/watch?v=IACjOvyx5hs&ab_channel=pcuser80



een mooi moment, vorige week 70

241114

GEVONDEN GELD

De kans dat je op straat geld vindt wordt, nu cash stilaan verdwijnt, met de dag kleiner. Dat verdwijnen van cash is een ramp voor bedelaars en buskers. En voor de collectebus in kerk of tempel. Het aantreffen van verloren geld is me hoe dan ook in mijn leven maar een paar keer overkomen. Als kind vond ik hier en daar eens een roestkleurige halve frank. En in mijn volwassen leven mocht ik eens als eerlijke vinder een portefeuille die 50 euro bevatte onaangeroerd afleveren op het adres dat ik op een van de eveneens in het lederwaar aanwezige documenten had aangetroffen. Eén keer maar heb ik de chance gehad een bankbriefje van de straat te kunnen oprapen. Een coureur die me met hoge snelheid was voorbijgereden diepte, toen hij alweer een vijftigtal meter verder was dan ik, iets uit zijn rugzakje op, een energybar of iets dergelijks. Ik zag hoe bij dat opdiepen iets op de grond viel – de man was te ver om te roepen en reed te hard om hem bij te halen. Het bleek een briefje van 20 euro te zijn, mijn grootste vondst ever. En kijk, vandaag vond ik nog eens iets: een muntstuk van 1 euro. Het lag onder het rijtje onder een afdakje op de warenhuisparking geparkeerde, in elkaar geschoven boodschappenkarretjes waaruit ik er een had losgemaakt. Ik doe dat met een jeton, maar je kunt daar ook een muntstuk voor gebruiken. Wellicht dacht de vorige eigenaar dat zijn muntstuk tot ergens ver achterin de karretjesrij was gerold, waardoor de recuperatie ervan niet opwoog tegen de inspanningen die daartoe dienden te worden geleverd. Niet dus, want door mijn karretje los te maken en achteruit te rollen kwam die ene euro bloot te liggen, zoals in Pompeï na tweeduizend jaar de archeologen verkoold-versteende lijken aantreffen, of zoals een wegsmeltende gletsjer tientallen jaren nadat een bergbeklimmer vermist is geraakt diens stoffelijk overschot aan de werkelijkheid teruggeeft.






7386

Omgeving Aartrijke - 240915


7385

Lapscheure - 240831


vrijdag 22 november 2024

een mooi moment, vorige week 69

241113

IN DE SOEP

We hadden een afspraak: K. en L. zouden komen eten. Aanvankelijk had ik enkel met K. afgesproken op die of die datum, ik weet niet meer welke, maar toen vroeg K. of L. er ook bij mocht zijn, maar dan moest het wel naar een andere datum worden verschoven. Ik had daar geen bezwaar tegen, integendeel. Dus spraken we af op die andere datum. Maar kort daarna vroeg K. of we alsnog konden terugkeren naar de eerste datum. En daar moet het fout zijn gelopen. Een van ons, of twee, of alle drie, raakte(n) het spoor bijster en noteerde(n) elk in zijn agenda iets anders. Met als resultaat dat ik vandaag in de veronderstelling verkeer dat beide heren morgen komen eten. Maar omdat ik toch iets van nattigheid voel, vergewis ik mij bij beiden. Ze weten van geen afspraak voor morgen. Nog goed dat ik verifieer. Ze hebben allebei een andere datum genoteerd (niet dezelfde). Maar kijk, ze kunnen, door allerlei gewijzigde omstandigheden die te ingewikkeld zijn om hier weer te geven – en overigens totaal irrelevant – zich morgen alsnog vrijmaken. En dat is dus het goede nieuws: in plaats van een volkomen in de soep gedraaid rendez-vous, waarbij ik hier na allerlei boodschappen en culinaire voorbereidingen vergeefs zou hebben zitten wachten op twee gasten die niet zouden komen opdagen, kan ik nu uitkijken naar een prettig samenzijn morgenavond. Met K. en L. En ja, waarom zou ik geen soep serveren?




een mooi moment, vorige week 68

241112

ANDERE ZORGEN

Sinds corona werk ik meestal thuis. Slechts af en toe moet ik nog eens naar Brussel voor een vergadering, die vooral lijkt te worden belegd opdat de collega’s elkaar nog eens in levenden lijve zouden zien. Om redenen die er hier verder niet toe doen – en die ik misschien, indien het mij zou worden gevraagd, niet eens zou kunnen toelichten of verwoorden – valt het mij zwaar om de verplaatsing naar mijn werkplek te maken. Ik reageer fysiek op dit onbehagen: mijn lichaam wordt loodzwaar, mijn geest vertraagt, mijn spijsvertering snakt naar de uitweg, ik geraak in ademnood en er komt een krop in mijn keel. Ik moet mezelf dwingen om niet rechtsomkeer te maken naar hetzelfde ondergrondse station waaruit ik enkele minuten eerder tevoorschijn ben gekropen.

Aan het koffieapparaat treffen mijn collega’s mij in deplorabele toestand aan. Letterlijk: het huilen staat mij nader dan het lachen. Op de welgemeende en bezorgde vraag van een van hen – Ça va? – antwoord ik kortaf: ‘Neen.’ Ik sleep me door de vergadering, waar niets tot me doordringt, en spoor onmiddellijk erna terug naar huis. In de loop van de namiddag, tijdens het thuiswerken, informeren drie collega’s onafhankelijk van elkaar naar mijn toestand. Hun oprechte bezorgdheid verwarmt mijn hart. De vierde die getuige was van mijn crisette zou in de loop van de dag oma worden en heeft andere zorgen aan haar hoofd. Life goes on.



7384

Maldegem - 240831


7383

Brugge - 240826


donderdag 21 november 2024

een mooi moment, vorige week 67

241111

POTJOV

Natuurlijk zou die ‘hond met drie poten die op een bot zit te knagen’ op bladzijde 45 van John Banvilles Schijngestalte mij niet zijn opgevallen, meer nog, ik zou er zelfs overheen hebben gelezen, hij zou nooit tot mijn bewustzijn zijn doorgedrongen en, indien wel, ik zou hem allang zijn vergeten, mocht ik niet eerder vandaag van N. een anekdote over een hond met drie poten hebben gehoord. Maar hoe zat dat ook weer? Ook dat verhaal is mij alweer bijna volledig ontglipt. Ik moet navraag doen bij N. Het ging over een vriend van haar die Russisch aan het leren was, laat ze me weten via WhatsApp. En de hond met drie poten was een fictieve hond. Het beest kreeg een rol toebedeeld in een voorbeeldzin waarin het beest het slachtoffer was van een accident. Hij verloor daarbij een poot. En sindsdien kreeg de fictieve hond een nieuwe naam, aangepast aan zowel de Brugse context als aan de student Russisch: Potjov, wat in het plaatselijke dialect zoveel betekent als ‘er is een poot af’. Aangenomen dus dat die hond er aanvankelijk vier had, dan heeft hij er nu drie en kan deze voorbeeldhond in mijn verbeelding in alle gemoedsrust zijn literaire pendant besnuffelen. Alvorens gindse al evenmin reële boomstam te markeren. Maar hoe doet een hond met drie poten dat?

John Banville, Schijngestalte (vertaling door Jan Pieter van der Sterre (2005) van Shroud (2002))





een mooi moment, vorige week 66

241110

DE LAATSTE WONING

Ik rond mijn lectuur af van Didier Eribons Een vrouw uit het volk, en merk hoe het laatste hoofdstuk wonderwel aansluit bij de documentaire die ik gisterenavond bekeek. Oude mensen hebben geen stem. Zij kunnen, omdat zij geen toekomst meer hebben, en bovendien vaak niet meer over de fysieke en/of psychische capaciteiten beschikken, zich niet meer verenigen om hun belangen te verdedigen, of om daartoe minstens de nodige politieke druk uit te oefenen. Zij moeten erop rekenen dat anderen in hun plaats voor hen het woord voeren. In de mooie maar ook bittere documentaire film Rabot veraanschouwelijkt Christina Vandekerckhove deze realiteit. Zij portretteert enkele bewoners van een in verval geraakt appartementsgebouw in Gent. Het zijn niet allemaal oude mensen – er zitten ook wat jongere junks en uitgerangeerden tussen, een paar verloren gelopen zielen van allochtone komaf ook – maar het gaat over hetzelfde als waarover Eribon het heeft: deze mensen hebben geen stem. Ze staan op het punt uit hun woonst te worden gezet: het gebouw is uitgediend, het dient afgebroken. Hoe stemmig ook de kleuren waarin de kamers zijn geschilderd, het bestaan dat erin werd geleden blijft grauw en somber. Wat rest er wanneer de bewoners, die er twintig, dertig, veertig en in sommige gevallen de beste jaren van hun leven hebben gewoond, zijn vertrokken? Schamele bezittingen, vochtplekken op het plafond, de negatieve afdruk van de lijsten die aan de wanden hebben gehangen. In een van de woonkamers hebben de verhuizers de aandoenlijke foto van twee herdershonden vergeten. Een oud koppel, dat nog een beetje een burgerlijke levensstijl probeert te handhaven, doet heel erg aan Jean-Louis Trintignant en Emmanuelle Riva in Michael Hanekes Amour denken.

Didier Eribon, Een vrouw uit het volk. Leven, ouderdom en sterven (vertaling (2024) door Jeanne Holierhoek van Vie, vieillesse et mort d’une femme du peuple (2023))
Christina Vandekerckhove, Rabot, 2017; nog tot 2 december op https://www.vrt.be/vrtmax/a-z/rabot/


7382

Brugge - 240826


7381

Brugge, Zand - 240826


woensdag 20 november 2024

een mooi moment, vorige week 65

241109

HET IS DE SCHULD VAN DE MEDIA

Met Een vrouw uit het volk, een boek over het leven, de ouderdom en het sterven van zijn moeder, brengt Didier Eribon een mooi staaltje van toegepaste ideologisch geïnspireerde sociologie. Het hoofdstukje over welke kranten zijn oude, ongeschoolde, onverdraagzame, racistische en nogal eenzame en verbitterde, maar desalniettemin met veel empathie, zorg en zelfs liefde geportretteerde moeder leest, illustreert dit perfect. We vernemen wat we allemaal al weten, maar het is goed dat het eens in heldere taal klaar en duidelijk wordt verwoord: in de huidige neergang, waarin maatschappelijk gedetermineerd-zijn en sociaal-economische ongelijkheid onoverkomelijk zijn, gaan ook de media zeker niet vrijuit. ‘Het is de schuld van de media,’ wordt soms voortvarend gezegd, zeker als er journalisten of ex-journalisten in de zaal zijn, maar er zit toch altijd minstens een grond van waarheid in deze boude uitspraak.

Eribon schrijft dat zijn moeder in haar dagelijkse krant vooral oog had voor de accidenten en de gebroken benen. En hij citeert Bourdieu, bij wie hij wel vaker de mosterd haalt: ‘Het gemengde nieuws (les faits divers) is ook het nieuws dat voor afleiding (diversion) zorgt.’ (216) De media vormen de filter die de werkelijkheid aanpast aan wat de nieuwsconsumenten willen weten en vooral voelen. Het nieuws moet op het gemoed werken. Nieuwsconsumenten willen in hun ‘emotionele register’ worden aangesproken. ‘Het lijkt helemaal niet onwaarschijnlijk dat dit het doel is dat nagestreefd en bereikt wordt door degenen die zich van het filter van deze media bedienen: de affecten – vooral de negatieve en rancuneuze – activeren en ze concentreren op de triviale berichten, op het zogeheten “gemengde nieuws”, om zo een dempend effect uit te oefenen op een eventuele belangstelling voor kwesties die essentiëler zijn en – in de brede zin van het woord – “politieker”.’ De media, die zouden moeten informeren, passen zich met andere woorden aan, geleid door commercieel belang, aan de wens van het gros van de mensen om niet te worden geïnformeerd.


Didier Eribon, Een vrouw uit het volk. Leven, ouderdom en sterven (vertaling (2024) door Jeanne Holierhoek van Vie, vieillesse et mort d’une femme du peuple (2023))



zondag 17 november 2024

7380

Brugge, Boeveriestraat, Triënnale - 240826


zaterdag 16 november 2024

boekverhaal 2

oktober 1968

ONTMIJND 

In het begin van het tweede leerjaar werd ik van school gestuurd voor een vergrijp, dat niet door mijzelf maar wel door mijn schoolmeester, wijlen meneer Vanthuyne, en de door hem geïnformeerde schooldirecteur, meneer Vervaecke, als ernstig werd omschreven. Ik mocht mijn spullen pakken en kwam midden in de namiddag thuis. Op mijn moeders voor de hand liggende vraag antwoordde ik met de later vaak als anekdote gememoreerde oneliner: ‘Ik moet niet meer naar school’. Waarna ik op de bank ging liggen en mij verdiepte in mijn lectuur van Winnetou, het grote opperhoofd, dat ik toen al voor de tweede of derde keer herlas. Na schooltijd kwam meneer Vervaecke langs om mijn ouders te informeren over mijn vergrijp. Hij werd met de nodige honneurs ontvangen. Nog maar nauwelijks binnen, vroeg hij verbaasd of ik werkelijk al zo’n dik boek las (prismapocket, driehonderd bladzijden, geserreerde typografie). Mijn moeder nam de kans waar om het incident en de daaruit voortvloeiende reprimande te ontmijnen en antwoordde, geheel naar waarheid overigens, dat ik met de lectuur van dergelijke boeken al in het eerste leerjaar was begonnen. Meneer Vervaecke kon niet anders dan zijn ogen niet geloven, vergat waarvoor hij was gekomen en zei dat ik vanaf de volgende dag opnieuw op de schoolbanken werd verwacht. (De rest van de anekdote, evenmin te versmaden omdat de graag met toeval goochelende historische realiteit er nog een bijzonder tragische component aan heeft toegevoegd, is na te lezen in Het maaiveld, het derde deel van mijn autobiografie.)

Ik heb Winnetou, het grote opperhoofd uiteindelijk wel een keer of acht gelezen. Dat is in mijn lectuurgeschiedenis tot op heden een ongeëvenaard record. Ik vereenzelvigde me met het personage Old Shatterhand. Niet omwille van de homo-erotische rassenoverschrijdende bloedvriendschap met het opperhoofd der Apaches (al was May wel zo wijs deze voor zijn tijd controversiële liefde, want dat was het, te maskeren achter de meer dan gemiddelde sympathie die zijn blanke held opvatte voor de zus van Winnetou (ik kom even niet op haar naam)), maar wel omwille van drie van Old Shatterhands fysieke vermogens: zijn buitengewoon scherpe gezichtsvermogen, de vaste hand waarmee hij schier onfeilbaar de Henrybuks hanteerde, alsook zijn vuistkracht, die hij aanwendde omdat hij eigenlijk in die mate vredelievend en conflictvermijdend was dat hij zijn vijanden liever verschalkte met een toef op hun bakkes dan met een vanop grote afstand afgevuurde kogel. Zo ridderlijk was hij wel.

Enfin, om maar te zeggen. Ik las de hele Karl May-reeks, tot waar de avonturen van Karl Mays helden zich in het Nabije Oosten begonnen af te spelen. Die setting interesseerde me al veel minder. Ik verkoos de prairie van de Midwest boven de zandbak van de Oriënt. Toen ik bij die woestijnavonturen aankwam, was ik bovendien stilaan te oud om mij aan het al te doorzichtige protonazistische gemoraliseer van de nimmer zijn schrijftafel verlaten hebbende Karl May uit te leveren.


Karl May, Winnetou, het grote opperhoofd



een mooi moment, vorige week 64

241108

ONWEERSTAANBAAR

Ik las het boek een eerste keer in 1999, toen de Nederlandse vertaling nog maar net uit was, en een tweede keer in 2010. Tijd voor een derde keer! En ja, ik moet zeggen dat ik, één, alles als nieuw lees want ik herinner me er weer niet al te veel van en, twee, dat ik me opnieuw kostelijk amuseer. Want Elementaire deeltjes is werkelijk onweerstaanbaar grappig. Onweerstaanbaar luguber en radeloos, maar ook onweerstaanbaar grappig. Neem bijvoorbeeld de passage op bladzijde 174 (in de reeks ‘HUMO’s Klassiekers van nu’ (2007)), waar Bruno zijn weltschmerz te lijf gaat met boulimie en het bekijken van pornofilms zoals ‘Geile zusters, De liftster heeft geen slipje aan, De lerares heeft de beentjes gespreid, De zuigsters en talloze andere films’. Het tegelijk grondeloze en grandioze van dat ‘talloze’! En dan sluipt hij, Bruno dus, de pornobioscoop uit, bang dat hij een van de meisjes van de universiteit tegen het lijf zal lopen die hij vergeefs heeft proberen te versieren, en gaat naar huis waar hij de dag afsluit met de lectuur van ‘Chateaubriand of Rousseau’. Het is het niet, maar ik vind dat grappig.


7379

Brugge, Triënnale - 240826


vrijdag 15 november 2024

een mooi moment, vorige week 63

241107

VERZOENING

Ik verlaat boekhandel Raaklijn en stuit, totaal onverwacht, op de zussen L. en H., die op het punt staan er naar binnen te gaan. Ik heb H., na mijn conflict met haar man R. negentien jaar geleden, in geen tien jaar meer gesproken. Of daaromtrent. Ik zag haar voor het laatst op de wekelijkse markt op het Beursplein, toen het oude Beursgebouw al was afgebroken maar het nieuwe er nog niet stond. Ze herinnert zich, zo zegt ze nu, dat ik er toen een broek wilde kopen. (Aan een klerenkraam dat niet meer bestaat.) Het is me al vaker opgevallen dat andere mensen, en ik heb de indruk meer specifiek vrouwen, voor dat soort details, die ik geneigd ben triviaal te noemen maar die in werkelijkheid wellicht de essentie van het leven dichter benaderen dan veel hoogdravende theorieën, een veel scherper geheugen hebben dan ikzelf. De broek die ik toen zal hebben gekocht, is nu wellicht allang versleten. Of ik kan er niet meer in.

Het weerzien op de stoep voor de boekhandel verloopt uitermate aangenaam. H. spreekt me, ondanks de afstand die er vele jaren tussen ons is geweest, erg vriendelijk toe. Ik heb zelfs de indruk dat ze blij is me te zien. Ze zegt dat ze probeert te volgen wat ik zo allemaal schrijf. Dat doet me plezier, en dat zeg ik haar ook. Ik informeer naar haar dochter, die recent een flinke tegenslag heeft moeten verwerken, zoals ik viavia heb vernomen. Ik neem me voor het initiatief te nemen om me met R, haar man, te verzoenen. Na negentien jaar is het daar toch stilaan tijd voor. Straks ligt een van ons beiden onder de zoden en dan is het te laat. Misschien kunnen we ooit nog eens samen snookeren, zoals we vroeger vaak deden. Als we daar ondertussen al niet veel te stram en bijziend voor geworden zijn. H. juicht dit voornemen toe.


afscheid van mijn digitaal bestaan 454

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

22 augustus 2017


Het mooiste moment van deze 4de augustus 2017, de negende dag van mijn reis naar Frankrijk, was allicht – maar ik aarzel toch even want het is niet gemakkelijk om een hoogtepunt te vinden voor deze miezerige dag die ik hoofdzakelijk benutte om me per auto van Plougonvelin naar Craon te verplaatsen (ja, zoek het maar op: het betreft een gat op ongeveer vijftig kilometer ten zuidoosten van Rennes, ik zit er nu in kamer vier van het Hôtel Restaurant de la Crêperie du Château – drie circonflexen voor de prijs van één – dit verslag te tikken op mijn trouwe en nog altijd niet de geest gegeven hebbende laptop terwijl op mijn iPod Lou Reed the glory of love van zijn Coney Island Baby aan het bezingen is) – dat mooiste moment was allicht, zei ik dus, het moment dat ik, rijdende, voor het eerst in mijn leven werkelijk ontroerd raakte door Leonard Cohen. Misschien heeft het feit dat de man nog maar net overleden is deze gebeurtenis mede in de hand gewerkt. Maar ik denk dat mijn bezoek daar net vóór aan het stadje Rostrenen er ook wel iets zal hebben toe bijgedragen. Ik moest daartoe even van de expressweg af, die, zoals tegenwoordig in Frankrijk steeds vaker, in een boog rond de lokaliteit heen trok, wat de verkeersveiligheid wél, maar de levendigheid in het desbetreffende stadje níet ten goede komt. Daar, in die localiteit, heerste toch wel een opmerkelijk hippiesfeertje, dat nauw aansloot bij de ontstaansdatum van de greatest hits die ik dus aan het beluisteren was: Sisters of Mercy, Chelsea Hotel, Famous Blue Raincoat en So Long, Marianne. Ik stuitte tijdens mijn korte rondwandeling in Rostrenen onder de miezerige motregen op een aantal opvallend jonge individuen met rastakapsel, weids hoofddeksel en pofbroek of lange rok, met op de arm een kwijlend, brildragend meisje dat te oud was om op de arm te worden gedragen, en voor zich uit duwend een kinderwagen met daarin ongetwijfeld – maar ik heb het niet gecheckt, al acht ik de kans klein dat er een pop in lag of het voorraadje wiet voor de volgende week – nummer twee. Ook in het café, waar ik – in die volgorde – het toilet bezocht en een koffie dronk, hielden zich een aantal personen op wier uiterlijk in een bepaalde omgeving ongetwijfeld ‘alternatief’ zal worden genoemd, en in de twee straten die ik aandeed, ontwaarde (met één d) ik een bioboer (middagpauze), een verkooppunt van handgeknoopte souvenirs (tijdelijk gesloten) en een pottenbakkerij (verhuisd en misschien ook wel verguisd).




Ik meen mij te herinneren ooit ergens te hebben vernomen dat Centraal Bretagne een concentratie van bioverbouwende alternatievelingen huisvest, in vroegere en duidelijkere tijden ‘langharig werkschuw tuig’ genoemd, lieden in elk geval die zich ongetwijfeld bekwamen in prehistorische monumenten, Keltische inscripties en doedelzakmuziek. Enfin, de sfeer in het stadje Rostrenen was een beetje naargeestig en zou op zich zeker niet de vermelding ‘mooiste moment’ verdienen, ware het niet dat Leonard Cohens gesofisticeerde melancholie voor en na mijn bezoek daar wonderwel bij aansloot en mijn opgedane indrukken als het ware opwaardeerde. Om maar te zeggen dat ik veel auto gereden heb vandaag, op schaars gefrequenteerde wegen die zich over een licht glooiend landschap vleiden, met in de coulissen hagen en heuvelruggen die zich in een steeds bleker grijs terugtrokken naarmate ze zich verder van mijn immer verschuivende standpunt bevonden en zich dus steeds grondiger achter de neervallende miezer konden verschuilen. En om ook maar te zeggen dat ik mij intussen afvraag hoe het komt dat Leonard Cohen mij nooit eerder heeft weten te ontroeren.