In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
april 1976
GEEN KAVIAAR VANDAAG
Tot mijn vijftiende was ik nooit een veellezer geweest. Ik speelde liever met de autootjes. Of Tour de France met mijn fietskameraad Luc – ik was gespecialiseerd in eeuwige tweede zijn. Maar hij was dan ook een jaar ouder en had een koersfiets en ik niet.
Ik ben mede door toedoen van de omgeving waarin ik op te groeien had een lezer van volwassenenboeken geworden. En daarmee bedoel ik: beoefenaar van het vrijwillige lezen van boeken die mikken op een volwassen publiek. Zowel mijn vader als mijn moeder las veel. Mijn vader verslond Franse boeken over politiek en onvertaalde romans van Proust en Kafka (ik herinner me de fraai uit- en vormgegeven Pléiade-delen en de Fischer-Taschenbücher). En natuurlijk ook de krant en tijdschriften. Mijn moeder las uitsluitend romans. Als kind had ze van haar vader niet mogen lezen omdat dat in zijn ogen tijdverlies was, en het was precies alsof ze haar schade, de verloren leestijd, wilde inhalen want elk schaars vrij moment besteedde ze aan lectuur. Soms ook op momenten of op plekken waar je het niet zou verwachten. Bijvoorbeeld aan tafel, wanneer ze alleen met mij at. Vanaf mijn veertiende, vijftiende gebeurde dat regelmatig. Ik bleef samen met mijn moeder over aangezien mijn broer, zus en vader steeds vaker en langduriger ergens anders verbleven. Om het gesprek niet gaande te moeten houden, nam mijn moeder haar toevlucht tot een boek. Aanvankelijk enkel bij de voor de maaltijd te nuttigen soep, terwijl de aardappelen nog op het vuur stonden te garen, maar later ook tijdens het verorberen van de hoofdmaaltijd.
Ik ben vrijwillig boeken beginnen te lezen door deze in zowel culinair als sociaal opzicht slechte gewoonte van haar over te nemen. Van lieverlede welhaast want met een lezende tafelgenoot valt al helemaal geen conversatie te voeren. Dat sloot welbeschouwd perfect aan bij het feit dat ik de leeftijd had bereikt waarop de gespreksonderwerpen zich niet meer spontaan aandienen, ook niet tijdens het samenzijn van een zoon en zijn moeder. Ik weet dat het ongezellig klinkt, maar het was niet anders.
Welke boeken ik dan las? Wel, dat lag min of meer voor de hand: de boeken die zij uit had. Ik herinner me een paar keer met haar te zijn meegegaan naar de gemeentebibliotheek, die was ondergebracht in een kasteeltje aan de Daverlostraat te Assebroek, dat veel later, allicht met bibliotheek en al maar dat weet ik niet precies, zou afbranden. Ik herinner me evenwel niet dat mijn moeder op welke manier dan ook lectuursuggesties formuleerde. Neen, zij koos wat haar interesseerde, en ik pikte de kruimels op die van tafel vielen.
Mijn moeder was niet van de moeilijke letterkunde. Voor haar geen Proust of Kafka, maar wel – onder meer – Nevil Shute, Gebed voor een vrouw, of Johannes Mario Simmel, Het kan niet altijd kaviaar zijn. Ik kan die twee titels hier vermelden omdat ze op mijn vanaf begin 1976 bijgehouden lijst met gelezen boeken vermeld staan.
Van Simmels kaviaarboek herinner ik me uiteraard niets. Behalve dan dat het niet over kaviaar ging. Het was iets met oorlog en schuilkelders. De ideale tafellectuur, quoi.
Johannes Mario Simmel, Het kan niet altijd kaviaar zijn (1960)