241115
OPHELIA EN ALICIA
Ik luisterde deze avond naar twee welbespraakte vrouwen. De achttienjarige Ophelia Ruys mocht de Julius Sabbepenning in ontvangst nemen en sprak het honderdkoppige publiek toe. Deze onderscheiding wordt elk jaar uitgereikt aan de leerling van het Atheneum Brugge die zich in het voorbije jaar het verdienstelijkst heeft gemaakt voor het vak Nederlands. De jonge vrouw, een meisje nog, had het over haar studiekeuze. Nederlands had voor de hand gelegen, maar uiteindelijk was het Japans geworden. Wat Ruys dus nu studeert. Ze sprak zoals tegenwoordig alle jongeren spreken: in melodieus Algemeen Nederlands en met een toon die, bij het naderen van het einde van elke zin, telkens de hoogte ingaat – je moet er maar eens op letten. Ophelia leek beschroomd, maar had toch ook iets monkelends over zich, en achter haar betoog stond al een opvallend volwassen humor op het punt van uitbreken. Het zou me niet verbazen indien we binnen een paar jaar, wanneer dit nog achter lokken verstopte pientere hoofd zal zijn volgestouwd met kennis, meer van deze Ophelia Ruys zullen horen.
Na de prijsuitreiking gaf Alicia Gescinska een voordracht over een essay van Simone Weil over partijpolitiek. Ik was er niet echt van onder de indruk, maar wel van Gescinska’s nagenoeg vlekkeloze Nederlands, zeker omdat dit niet haar moedertaal is. De Pools-Vlaamse filosofe had het over de stelling van Weil dat men maar beter alle politieke partijen kan afschaffen. Daar valt, vind ik, wel iets voor te zeggen. Zeker vandaag. Maar ook weer niet alles. Na de lezing had ik het genoegen om met Gescinska hierover een kort gesprekje te voeren – waartoe ik haar kon verleiden door haar mijn exemplaar van haar boek te laten signeren en door niets anders. We hadden het over experimenteren met democratische vormen, over de kwaliteit van het politieke personeel in onze parlementen en over de verantwoordelijkheid van de zogenaamde vierde macht voor het imploderen van ons huidige democratische systeem. Een verantwoordelijkheid die, zo voerde ik aan, verpletterend is. Gescinska, die het tijdens haar lezing vaak over vrijheid had gehad en met betrekking tot de afschaffing van de stemplicht een naar mijn mening vrij onduidelijk standpunt innam, vond het grappig dat ik zei voor de PVDA te stemmen zonder communist te zijn – wat ik op mijn beurt weer grappig vond. Dat zij dat grappig vindt, bedoel ik. En zo liet ik haar vrolijk gestemd naar een volgende receptietafeltje gaan. Ik bedoel dat ik vrolijk gestemd was. Ik, vrolijk gestemd, liet haar naar een volgende receptietafeltje gaan.
Foto: Krant van West-Vlaanderen |