4. Waarom discretie
belangrijk is (130-160)
Discretie zal in een samenleving altijd nodig zijn om met de
onvermijdelijke belangenconflicten goed om te gaan. Discretie kan ‘spanningen
minderen, overbodige wreedheid vermijden en de wereld een beetje meer leefbaar
maken’. We kunnen niet buiten het samenleven met anderen, maar dat samenleven
kan nooit totaal zijn. We moeten (minstens een deel van) onze privacy en
intimiteit intact houden.
Eenzame atlassen
(133-137)
Ayn Rand (1905-1982) is de grote pleitbezorgster van het
meest doorgedreven radicale individualisme en meritocratisme: iedereen is, als
manager van zichzelf, volkomen verantwoordelijk voor zijn eigen succes of
falen. Rands ‘Atlas’ (Atlas Shrugged, 1957) staat volledig op zichzelf,
is niemand rekenschap verschuldigd en beschouwd discretie als een teken van
zwakte. Altruïsme is een schadelijke illusie, en wie er zich aan overgeeft een
onverbeterlijke Gutmensch. Ondertussen is duidelijk gebleken waartoe dit
neoliberalisme leidt: uitputting van de planeet, uitputting van onszelf. De
mens is een relationeel wezen, dat enkel gedijt op basis van empathie en
altruïsme. De mens is geen individu dat tegenover een te overwinnen wereld
staat, neen, hij staat in de wereld, is daar onlosmakelijk mee
verbonden. Elke antropologie is ecologie.
Liefde voor de wereld
(138-144)
Hannah Arendt (1905-1976) zoekt als tegenpool van Ayn Randt
wat het kan betekenen dat we ‘tegelijk op de wereld en op onszelf betrokken
zijn’. De mens oscilleert tussen zijn drang naar zelfbehoud en zijn liefde voor
de wereld. Bovendien is de mens vrij, nooit absoluut geconditioneerd. Toch zijn
er gegevenheden die wij te aanvaarden hebben: in welk lichaam en waar we
geboren zijn, welke kinderen we al dan niet krijgen, enzovoort. Wat ons tot
mens maakt, is het feit dat we behalve met onze naasten in de privésfeer ook
met anderen, die ook elk een individu zijn, moeten samenleven. De samenleving
is geen optelling van individuen maar het geheel van intermenselijke relaties.
In bepaalde maatschappijen, een totalitaire maatschappij bijvoorbeeld, of een
massamaatschappij waarin alle individuen inwisselbaar zijn en waarin
conformisme de regel is, wordt deze tussensfeer bemoeilijkt. Wie dan nog in de
openbaarheid treedt, neemt een risico. Er is dus een paradox: ‘Enerzijds moet
je in de wereld verschijnen om een volwaardige mens te kunnen worden,
anderzijds verlies je bij dat verschijnen juist je soevereiniteit en word je
kwetsbaar.’ Discretie is de deugd die dit onevenwicht opvangt.
Vriendschap
(145-147)
Amor mundi is voor Arendt niet de vanzelfsprekende
solidariteit die in de privésfeer tussen broers en zussen bestaat, maar al
evenmin een ideale broeder- en zusterlijkheid die iedereen als gelijken van
elkaar voorstelt. Amor mundi hoeft niet als een vorm van liefde te
worden begrepen. Het veronderstelt een gemeenschappelijkheid van vreemden,
jegens wie men in vriendschap bereid is het gesprek aan te gaan. Echte
vriendschap ‘bestaat vaak bij gratie van het verschil’. Het is ‘het cultiveren
van de wederzijdse afstandelijkheid’. Het komt er niet op aan een consensus te
vinden; het gaat om een cultiveren van ‘de veelheid aan perspectieven waaruit
de pluraliteit bestaat’. Dit spreken is essentieel voor de polis, wisten de
Grieken al. Dat in onze huidige maatschappij het spreken wordt bemoeilijkt,
doet vragen rijzen over haar democratisch gehalte.
Tussen vier muren
(148-153)
Om de weinig harmonieuze relatie met de buitenwereld te
ontvluchten, zoeken velen soelaas in gezelligheid en een knusse thuis. Arendt
wijst erop dat de behaaglijkheid die daar wordt gevonden ‘een klein geluk’ is.
De amor mundi en de echte menselijkheid worden pas door contacten in de
buitenwereld bewerkstelligd. Men moet zich engageren voor een publieke zaak.
Maar het individu moet zijn oordeelsvermogen vrijwaren. Daarom is de
geborgenheid is ook belangrijk.
De stille dialoog met
jezelf (153-157)
Van discretie is enkel sprake als er intersubjectiviteit is.
Robinson Crusoë hoeft niet discreet te zijn. Maar, en dat is paradoxaal,
discretie is er om iets eigens te vrijwaren. Dat eigene is niet
intersubjectief. Het gaat om een ‘onherleidbare harde persoonlijke kern’, het
‘psychische privébezit’, de ‘ziel’. Die harde kern bestaat uit denken en
voelen. Het denken is dialogaal en staat in relatie tot de wereld. Ook hier kan
discretie belangrijk zijn.
Het domein van het
hart (157-160)
Naast het denken bestaat de harde kern uit voelen. Maar wat
moeten we ons voorstellen bij de gedachte dat dit een ‘psychisch privébezit’ is
dat door discretie tegen de wereld moet worden beschermd? Het eigene van
de psyche is niet begrensd: ‘de menselijke geest valt niet samen met zichzelf,
is hiaat en voortdurende verandering’.
Lees hier aflevering 6 van deze samenvatting.