Een hilarische zijsprong maakt Zeh door een parallel te
trekken tussen de ontwikkelingen op het terrein en die in een digitaal-fictieve
gamewereld. De ondermijning van de waarheid bedreigt wel degelijk het politieke
functioneren. Alles wordt een spel, suggereert Zeh ongemeen scherp: ‘Aangezien
de politici zelf dachten dat ze niets meer te vertellen hadden, transformeerden
ze tot politieke spelers, met als belangrijkste taak emotietheater,
overtuigingsenscenering en besluitsimulatie.’ (122)
Centraal in het verhaal staat de botsing tussen de geplande
bouw van een – zoveelste – windmolenpark en de materiële ambities van oude en
nieuwe dorpsbewoners, materiële ambities die Zeh niet nalaat te wortelen in de
psychologie van haar personages, maar ook in het nog zeer onverteerde recente
politieke verleden van de regio, waarbij deze mensen in vaak heel andere
verhoudingen tegenover elkaar stonden. Er staan met andere woorden nog
rekeningen open, en de windmolens, waar het ene kamp soms met de beste maar
vaak ook met minder nobele bedoelingen voor ijveren en anderen dan weer
donquichottesk tegen ten strijde trekken, bieden een uitstekende gelegenheid
tot vereffening. Uiteraard zijn de particuliere gebeurtenissen die Zeh vertelt
veralgemeenbaar, zoals het een goede roman betaamt: ‘Hoewel Unterleuten nog
geen honderd kilometer van Berlijn lag, had het zich in sociaal-antropologisch
opzicht net zo goed aan de andere kant van de wereld kunnen bevinden.’ (32)
Zehs mensbeeld laat geen ruimte voor illusies: de wereld
bestaat ‘voor bijna honderd procent uit huichelarij’ (306); de mens is in wezen
slecht, en ook als hij, of zij, het goed bedoelt, richt hij ‘niets dan
verwoestingen’ (348) aan. Er bestaan wel ‘goede’ gevoelens, zoals liefde,
solidariteit en vriendschap, maar dat blijft nooit duren. Arne, de burgemeester
van Unterleuten, kent zijn pappenheimers: ‘Misschien, dacht Arne, werden
gevoelens gewoon niet zo oud als mensen. Vanaf een bepaalde leeftijd leefden
echtgenoten samen als huisgenoten in een woongemeenschap, als ze niet allang
gescheiden waren. Kinderen en ouders hielden op elkaar aardig te vinden, gingen
evengoed bij elkaar op bezoek en waren blij als de ander weer ophoepelde.
Vrienden verloren elkaar uit het oog, buren veranderden in vijanden. Minnaars
werden een last, je schaamde je voor je oude schoolvrienden en zelfs een
huisdier begon op een gegeven moment te irriteren. Afgezien van jeugdige
bevliegingen trad je de wereld bij voorkeur met onderkoeld pragmatisme
tegemoet. Arne concludeerde dat dat normaal was; er werd alleen zelden over
gesproken. Geen reden voor sentimentaliteit.’ (468)
Neen, geen reden voor sentimentaliteit. Het beeld dat Juli
Zeh schetst van het plattelandsleven is bitter: de relaties in het dorp worden
gekenmerkt door onverholen agressie, naijver, pesterijen, controlezucht,
leugenachtigheid, wraakzucht en op dienstbetoon – lees: het creëren van
afhankelijkheden – gebaseerde machtshonger. Ja, dan maar de stad! Berlijn! Waar
de mensen geen schijn hoog te houden hebben omdat ze in een totale anonimiteit
kunnen verzinken.
tekening: Marjan Brabants |