De jonge vrouw naast mij praat tegen de wat oudere vrouw
tegenover haar over haar matrimoniale belevenissen in Dubai. Ze is getrouwd met
een Arabier, en dat blijkt niet zo evident. Toch zeker niet als ze ginds is
want ze mag er niet op de fiets, niet op een ezel en al helemaal niet op een
kameel – ook al zou ze dat nog zo graag willen. De jonge vrouw pelt een
appelsien en presenteert haar vriendin (collega van op het werk?) een partje.
‘Neem er twee of drie.’ ‘Neen, eentje is genoeg, ik wil u niet ontrieven.’ Het
vruchtvlees van de appelsien ziet er een beetje schriel uit. ’t Is een
appelsien die te lang in het vliegtuig heeft gezeten, een appelsien met een
jetlag. ‘We zullen dat daar een beetje doorbreken,’ zegt de jonge vrouw. ‘De
volgende keer dat we naar zijn land gaan en ik zie een ezeltje of een kameel,
dan maak ik toch een ritje. Mogen of niet.’
Mijn gedachten dwalen af – ik kijk naar de lichtjes in het
landschap achter de weerspiegeling van het treininterieur met mijzelf op de
voor- en de twee collega’s (neen, vriendinnen zijn het niet) op de achtergrond
en denk aan zandwoestijnen en luchtspiegelingen van oases met groene
sinaasappelbomen met malse-vruchten-zonder-jetlag.
Het volgende dat ik opvang gaat over sneeuw in Duitsland. Nu
is de oudere vrouw aan het woord. Ze heeft het over een in laatste instantie
gewijzigde vakantiebestemming. ‘We gaan niet naar Duitsland want je moet er
winterbanden hebben in de winter en voor drie dagen Duitsland een stel nieuwe
banden aanschaffen, komt ons toch wel wat te duur uit.’ Van Dubai naar
Duitsland, van zomer naar winter, van Brussel naar Gent – en daar stappen de
twee vrouwen uit.