woensdag 3 april 2019

Hanif Kureishi, Mijn oor aan je hart


Hanif Kureishi onderzoekt in de autobiografische ‘roman’ Mijn oor aan je hart (My Ear at His Heart. Reading My Father, 2004, Nederlandse vertaling Molly van Gelder, 2006) de band, met gelijkenissen en verschillen, tussen hemzelf en zijn vader aan de hand van een ongepubliceerd manuscript, ook al een autobiografisch document, van de vader, dat, elf jaar na diens dood, door de zoon wordt aangetroffen in het huis van de nog levende moeder. De zoon is vijftig, heeft zelf al zonen, en maakt de balans op van zijn leven: ‘Je gaat pas op middelbare leeftijd op zoek naar je ouders, denk ik.’ (39) Hij ‘probeert het allemaal samen te brengen’ (212) en na te gaan welk aandeel de anderen (zijn voorouders en familieleden) hebben in de vorming van zijn eigen persoonlijkheid.

De aanhalingstekens rond het woord ‘roman’ omdat het toch in zeer grote mate een autobiografisch geschrift is en je de indruk krijgt dat het verzonnen aandeel gering is.

Drie belangrijke thema’s zijn: Engeland in de jaren zestig-zeventig, migratie en schrijverschap. De migrant – Hanif is tweede generatie, zoon van de Pakistaanse politieke vluchteling die zijn vader was – is nooit ergens thuis, de schrijver daarentegen is altijd élders. Zeker als hij ongepubliceerd blijft want dan wordt hij niet opgenomen in een canon, wordt hem niet de status verleend waarop hij zo gevierd was en waarvan het vooruitzicht hem altijd gedreven heeft. Het schrijven staat in een speciale verhouding tot het leven. Op een bepaald moment lijken de geschreven woorden een eigen leven te gaan leiden, een realiteit aan te nemen die even werkelijk is als de onder woorden gebrachte realiteit. Schrijven is onder meer een manier om de teleurstelling om de altijd falende liefde en de tekortkomingen van het huwelijk te verwerken. De literatuur (schrijven én lezen) lijkt de beste manier om – meer in het algemeen – niet te moeten léven: boeken kunnen ‘een barrière [zijn] tussen hemzelf en de realiteit’ (104). Maar, paradox, waarover moet je schrijven als je niet leeft?

Mijn oor aan je hart lijkt associërend, improviserend geschreven: ‘Ik moet bekennen dat ik niet weet wat voor soort boek ik aan het schrijven ben’ (113). Het heeft er alle schijn van dat Kureishi eraan begonnen is zonder goed te weten waar het boek hem zou brengen. Hij haalt ergens Augustinus aan: ‘Tijdens het schrijven van dit boek heb ik veel dingen geleerd die ik nog niet wist.’ (114) En op het eind stelt hij uitdrukkelijk vast dat het schrijven hem heeft meegevoerd en zelfs verrast: een laatste, niet meer verwachte vondst, stuurt het boek, op een moment dat de auteur dacht dat het afgerond was, in extremis nog een heel andere richting uit.

Ik heb met veel plezier Mijn oor aan je hart gelezen.