I
Hartelijk is het onthaal.
Ieder kent en krijgt zijn plaats.
Het hout verhit de kachel.
Stiltes suizen in ons oor.
Buizerds laten zich stijgen.
Wijds is het landschap: van zoom
tot zoom, over hek en haag.
Witte kontjes huppelen
de weide over: reeën.
Zo ruim zijn wij niet gewend.
II
Bos en hagen, bosschages.
Struiken en struweel in bloei.
Groen alom, blauwe vrieskou.
Tussen maagdenpalm en muur
bereiken wij, hol en steil,
Les Reprilles, liefdevol
gerestaureerd. Een vrijheid,
ongehoord. Don’t fence me in.
Noordwaarts keren we terug,
met in ons hart de warmte.