woensdag 4 september 2013

los ingeslagen 110


11 juli 2013

Orhan Pamuk schrijft in Istanbul (p. 340): ‘[op het lyceum van het Robert College] kwam ik erachter dat mijn kinderjaren ten einde waren, dat de wereld veel gecompliceerder is en moeilijker bij te houden dan ik als kind had gedacht en dat die door zijn onbegrensdheid de mens laat lijden’.

Dat stemt perfect overeen met hoe ik het zelf heb aangevoeld: op een gegeven ogenblik, ik denk ergens tussen dertien en zestien jaar, krijg je het gevoel dat het overzicht verdwijnt. Bij mij was dat in elk geval zo, ik herinner mij dat levendig. Ik had al heel vroeg een – wat ik zou noemen – autobiografische behoefte. Dat heb ik nog steeds: het verlangen om mijn eigen verhaal te vertellen. Om, à la limite, een boek te schrijven, hét boek, over mezelf. (Later is dat verlangen weggerationaliseerd vanuit het besef dat mijn leven nu eenmaal te arm aan gebeurtenissen is om anderen te kunnen boeien, of, laat ons zeggen, te arm aan interessante of vertelbare gebeurtenissen.) Ik had dus heel vroeg dat verlangen – en het was ook een voornemen: ‘Ooit zal ik dat boek schrijven.’ Maar er kwam steeds nadrukkelijker een gevoel van urgentie bij: ‘Ik moet het nu doen want ik begin het overzicht te verliezen.’ Dat nieuwe gevoel van urgentie werd ingegeven door zeer eenvoudige vaststellingen: er waren te veel mensen om je heen, je begon dingen te vergeten, je was niet meer in staat om een opsomming geven van wat je in alle zomervakanties tot dan toe had gedaan, je begon al namen te vergeten van klasgenoten in de eerste studiejaren – laat staan dat je je nog veel wist te herinneren van de kleuterklas. De volledigheid werd stilaan onmogelijk, je hield steeds nadrukkelijker niets méér dan een snoer van uitgekristalliseerde kerngebeurtenissen over (die niet noodzakelijk de belangrijkste waren), waarrond je steeds ingrijpender aan het fabuleren sloeg: je fraaide ze op, dikte ze aan, polijstte ze bij tot ze begonnen te glanzen – of tot ze, als je het verknoeide, definitief dof werden. En op de duur wist je ook niet meer of die kralen herinneringen waren of herinneringen van herinneringen. Of, erger nog, gefingeerde herinneringen, of herinneringen aan niet-beleefde en dus gefingeerde realiteiten. Die dus nooit realiteiten waren geweest.

Op die manier poogde je het ongecompliceerde en – inderdaad – het begrensde van je kindertijd te bewaken. Pamuks observatie is zeer terecht: dat samengaan van ongecompliceerdheid en begrensdheid. Dat is: het overzicht. De kindertijd is als een (paradijselijke) besloten tuin, een hortus conclusus die in het centrum van de wereld ligt. De volwassenheid breekt de muren af en dat is goed want daardoor gaat de wereld open (en wordt hij excentrisch – of excentriek, en dat is iets wat bij volwassenen misschien hoog aangeschreven staat maar wat kinderen niet willen). Maar daarmee, met die opening naar de wereld, verdwijnt ook het gevoel van veiligheid dat met het besloten overzicht gepaard gaat. En dat doet: lijden.