3. Moeder
In deze autobiografische roman is de moeder het belangrijkste
nevenpersonage. Haar rol is in elk geval belangrijker dan die van de vader, die
eenduidiger en eigenlijk ook zwakker, kleurlozer is. De vader is er zo een die
bang is van stilte en die dan ook elke stilte onmiddellijk probeert op te
vullen met flauwe grapjes. Pas na de dood van zijn vrouw schijnt hij te leren
wat zwijgen is. Hij maakt wel een evolutie door, maar het is er een die meer
tot resignatie leidt dan tot een catharsis. Hij heeft zijn ambities als geleerde
nooit kunnen waarmaken (hij werd daarin gefnuikt door zijn broer, Josef, die
zijn benoeming aan de universiteit saboteerde om zelf niet te worden beticht
van favoritisme); hij werd het slachtoffer van een mislukking in zijn huwelijk
doordat zijn vrouw ongeneeslijk geestesziek bleek; hij zag hoe zijn zoon zich
van hem verwijderde. Waarbij hij dan nog verkéérd toekeek: wanneer Amos in de
bus naar de kibboets vertrekt, wuift zijn vader de verkeerde bus uit.
Neen, meer dan de vader krijgt in Een verhaal van liefde en duisternis de moeder een belangrijke
plaats toegemeten. Vooral door het gemis van háár liefde wordt Amos gemotiveerd
om haar, in zijn boek, als het ware een nieuwe kans te geven. En de duisternis
waarover hij het heeft is vooral die van haar: de duisternis die ze met zich
meebracht uit de diepdonkere Oost-Europese bossen en de chassidische tradities,
de duisternis waarin ze zich hulde omdat ze met haar hevige hoofdpijnen geen
licht meer verdroeg, de duisternis van haar geest waardoor haar
overlevingsdrang ten slotte uitdoofde.
Het boek van Oz zoomt zeer geleidelijk in op de zelfmoord
van de moeder en op de mogelijke verklaring ervan. Oz doseert behoedzaam. Een
eerste vermelding van moeders dood, nog zonder de bijkomende informatie dat het
om een zelfdoding gaat, komt er op bladzijde 64. Het is gewoon een
tijdsbepaling: ‘na haar dood’. Ook op bladzijde 121 (tweede vermelding) wordt geen
tekst of uitleg gegeven. Het gaat er gewoon over dat vader en zoon zelden over
niet-neutrale zaken met elkaar spreken: ‘Ook over de dood van mijn moeder
hebben we niet eenmaal gesproken.’ Op bladzijde 273 staat dan kurkdroog: ‘Drie
jaar later maakte, in diezelfde kamer, mijn moeder een eind aan haar leven.’ Op
bladzijde 323 staat, in verband met de moeder, voor het eerst het woord
‘zelfmoord’ – en pas vanaf dit punt gaat het voluit over de manier waarop Amos
daarop reageerde: kwaadheid, woede, verachting, onbegrip… Nog later volgen zijn
– immer ontoereikende – pogingen om een verklaring te vinden.
Wij hebben intussen de moeder leren kennen als een markante
persoonlijkheid. Zij is een ‘zwijgende observator’, een binnenvetster. Zij
houdt zich aan de conventie – toen nog van kracht! – dat vrouwen (en kinderen)
in gezelschap hoorden te zwijgen. ‘Ze zweeg heel veel. Maar als ze haar zwijgen
verbrak en een paar zinnen zei, was het gesprek niet meer zoals daarvoor.’
(218) Moeder wist met een scherp inzicht het gesprek een andere wending te
geven.
Moeder is een lezeres. Zij kan uren aan een stuk lezen. Zij
leert haar zoon dat ‘boeken je nooit in de steek (…) laten’ (419). Zij vertelt ook
veel en graag – het vertellen heeft Amos zonder enige twijfel vooral van haar
meegekregen, ook al was ook zijn vader een man van het woord. Maar de vader was
vooral een theoreticus, een analyserende geest, en als hij vertelde, bleef hij toch
vooral in gezwans steken. Moeder daarentegen kwam met uitgewerkte, steeds
veranderende en nooit eindigende, fantasierijke verhalen, jeugdherinneringen
vol anekdotiek en sfeer: de donkere, grauwe, sombere sfeer van het Rovno waar
ze opgroeide, waar ze een vrouw zelfmoord heeft weten plegen, en waar ze ooit
een eerste liefde – en teleurstelling – heeft gekend.
Filosofisch gesproken zou je moeder een deterministe kunnen
noemen. Ze loopt niet hoog op met het concept vrijheid. Je hebt een stel
kaarten gekregen, zegt ze, en je moet die zo goed mogelijk gebruiken.
…de
vraag is wat iedereen doet met de kaarten die hij toebedeeld heeft gekregen.
Sommige mensen spelen immers uitstekend met matige kaarten, en bij anderen is
het net andersom: ze verspillen en verliezen alles, ook al hebben ze
fantastische kaarten! En dat is onze hele vrijheid: hoe je speelt met de
kaarten die je zijn toebedeeld. (259)
De enige vrijheid die je, alles welbeschouwd, hebt, is om
het spel niet te spelen, om ervan weg
te lopen.
Ideologisch past moeder niet in de familie waarin ze door
haar huwelijk is terechtgekomen. Ze is minder nationalistisch. Linkser ook.
Anarchistischer. Ze heeft bovendien ook oog voor het lijden aan de andere kant
van de demarcatielijn.
Moeder had eigenlijk kunstenaar willen zijn, denkt haar zus
Sonja. Zij heeft een ‘gekwelde ziel, omdat zij in het hart van de mensen zag’,
weet tante Rauha, een van de Finse bekeringszusters die een tijdje met haar
bevriend waren. Zij doet zichzelf pijn als ze kwaad is, ze is ervan overtuigd
dat het kwaad in de mensen is en dat het lijden al altijd in de wereld geweest is
en dat het niet uit de doos van Pandora afkomstig is.
Twee jaar voor haar dood valt moeder ten prooi aan hevige
hoofdpijnen en slapeloosheid. Ze moet voor beide kwalen heel wat pillen
slikken. Een cocktail van die pillen wordt haar uiteindelijk fataal. Bedoeld of
niet, dat wordt niet uitdrukkelijk gezegd. Maar er kan geen twijfel over
bestaan dat het bedoeld was.
De beschrijving (reconstructie) van moeders laatste avond in
Tel Aviv, waar ze op bezoek is bij haar zusters, grijpt aan. Het regent. Moeder
doolt door de sombere straten en kijkt uit naar mooie jonge mannen maar er zijn
geen mooie jonge mannen. En als er al een jonge man zou zijn, hij zou niet meer
naar haar omkijken. Moeders huwelijk stelt niet veel meer voor. Vader
frequenteert – met haar instemming? – al een tijdje andere vrouwen. Alles ziet
er treurig en kil uit. ‘Ze vond dat alles medelijden verdiende, maar haar
medelijden was op.’ (793)
Hier vindt u het vervolg van dit artikel
Hier vindt u het vervolg van dit artikel