ARCEREN
Ik heb leren arceren op de kunstacademie,
meerbepaald de avondschool. Ik was vijftien en had er waarachtig toch al veel
tekenlessen opzitten, van kleuterklas tot en met lager middelbaar. Maar niet
één tekenleraar die mij had geleerd hoe je moet arceren. Vreemd want dat lijkt
me toch wel een essentieel onderdeel van de tekenkunst. Hoe moet je anders je benul
van volume overbrengen? En van lichtinval? En hoe kun je nog maar denken aan
het weergeven van een slagschaduw als je niet weet hoe dat te doen zonder er
een vlekkerige boel van te maken?
Ik dacht niettemin dat ik het kon, arceren. (Ik
dacht in die tijd dat ik veel kon.) – Hoe dat is afgelopen, leest u in dit
woordenboek in het lemma ‘Academie’.
Arceren is niet zo gemakkelijk als het lijkt.
Of het is niet datgene wat je denkt dat het is als je er ongeïnstrueerd aan
begint. Je kunt het arceren in verschillende technieken en op verschillende
dragers toepassen – zo is arceren met een burijn in een koperplaat niet
hetzelfde als arceren met een penseel op doek. Of met een bic op een nutteloos
gefotokopieerd document tijdens een oeverloos-saaie vergadering, wanneer het
droedelen alsnog enig soelaas vermag te bieden. Hier heb ik het uitsluitend
over het arceren met een potlood op papier.
Ik leerde hoe ik de punt van het potlood
altijd in min of meer dezelfde hoek over het papier moest laten glijden; dat ik
er altijd een gelijke druk op moest uitoefenen; dat ik bij voorkeur korte,
elkaar snijdende lijntjes moest plaatsen, waarvan de richting telkens een klein
beetje varieerde. De gradaties van licht naar donker konden worden verkregen
door het aantal lijntjes te vermeerderen of, anders gezegd, door de ruimte (het
wit) ertussen te laten afnemen. Je moest er in elk geval voor zorgen dat je aan
de verleiding weerstond om de donkerste plekken van het te arceren vlak zwart
in te ‘kleuren’.
Het volume kon worden gesuggereerd door in de
arcering gradaties aan te brengen. Dat is een kwestie van wéten ook, want als
je het niet weet, zie je vaak niet hoe bij een bol de schaduwkant opnieuw
lichter wordt naar de randen toe van de cirkel die hij (de bol, tweedimensionaal
naar het blad overgebracht) vormt. Hetzelfde geldt voor de cilinder: de –
vanuit het standpunt van de kijker bekeken – ‘randen’ van dit volume kunnen
nooit de donkerste zijn: het is alsof het licht dat van de andere kant komt
zich rond het volume krult, maar in werkelijkheid is het natuurlijk de
weerkaatsing van het licht die, via andere objecten of via het draagvlak van de
cilinder, de schaduw verdrijft.
De geavanceerde arceerder kan ook proberen om
door middel van de aangehouden richting en eventueel de buiging van de
arceerstreepjes iets van de textuur en het reliëf van het weergegeven object te
evoceren. Hij kan daartoe ook de lengte van zijn streepjes variëren, of met op
zijn tekenpotlood een variërende druk uitoefenen.
Maar dat voert misschien te ver in het
universum dat in het arceren wordt geopend.