dinsdag 17 september 2013

mijn woordenboek 360


ARCEREN

Ik heb leren arceren op de kunstacademie, meerbepaald de avondschool. Ik was vijftien en had er waarachtig toch al veel tekenlessen opzitten, van kleuterklas tot en met lager middelbaar. Maar niet één tekenleraar die mij had geleerd hoe je moet arceren. Vreemd want dat lijkt me toch wel een essentieel onderdeel van de tekenkunst. Hoe moet je anders je benul van volume overbrengen? En van lichtinval? En hoe kun je nog maar denken aan het weergeven van een slagschaduw als je niet weet hoe dat te doen zonder er een vlekkerige boel van te maken?

Ik dacht niettemin dat ik het kon, arceren. (Ik dacht in die tijd dat ik veel kon.) – Hoe dat is afgelopen, leest u in dit woordenboek in het lemma ‘Academie’.

Arceren is niet zo gemakkelijk als het lijkt. Of het is niet datgene wat je denkt dat het is als je er ongeïnstrueerd aan begint. Je kunt het arceren in verschillende technieken en op verschillende dragers toepassen – zo is arceren met een burijn in een koperplaat niet hetzelfde als arceren met een penseel op doek. Of met een bic op een nutteloos gefotokopieerd document tijdens een oeverloos-saaie vergadering, wanneer het droedelen alsnog enig soelaas vermag te bieden. Hier heb ik het uitsluitend over het arceren met een potlood op papier.

Ik leerde hoe ik de punt van het potlood altijd in min of meer dezelfde hoek over het papier moest laten glijden; dat ik er altijd een gelijke druk op moest uitoefenen; dat ik bij voorkeur korte, elkaar snijdende lijntjes moest plaatsen, waarvan de richting telkens een klein beetje varieerde. De gradaties van licht naar donker konden worden verkregen door het aantal lijntjes te vermeerderen of, anders gezegd, door de ruimte (het wit) ertussen te laten afnemen. Je moest er in elk geval voor zorgen dat je aan de verleiding weerstond om de donkerste plekken van het te arceren vlak zwart in te ‘kleuren’.
Het volume kon worden gesuggereerd door in de arcering gradaties aan te brengen. Dat is een kwestie van wéten ook, want als je het niet weet, zie je vaak niet hoe bij een bol de schaduwkant opnieuw lichter wordt naar de randen toe van de cirkel die hij (de bol, tweedimensionaal naar het blad overgebracht) vormt. Hetzelfde geldt voor de cilinder: de – vanuit het standpunt van de kijker bekeken – ‘randen’ van dit volume kunnen nooit de donkerste zijn: het is alsof het licht dat van de andere kant komt zich rond het volume krult, maar in werkelijkheid is het natuurlijk de weerkaatsing van het licht die, via andere objecten of via het draagvlak van de cilinder, de schaduw verdrijft.

De geavanceerde arceerder kan ook proberen om door middel van de aangehouden richting en eventueel de buiging van de arceerstreepjes iets van de textuur en het reliëf van het weergegeven object te evoceren. Hij kan daartoe ook de lengte van zijn streepjes variëren, of met op zijn tekenpotlood een variërende druk uitoefenen.


Maar dat voert misschien te ver in het universum dat in het arceren wordt geopend.