woensdag 25 september 2013

Amos Oz, Een verhaal van liefde en duisternis 1


Een boek van achthonderd bladzijden, daar ga je niet licht over, en zeker niet een waar zoveel in staat. Ik zal het behoedzaam benaderen, er iets over vertellen, en dan hopen dat het zijn weg blijft vinden naar nog meer lezers.

De autobiografisch roman Een verhaal van liefde en duisternis van Amos Oz dateert van 2002. De Israëlische schrijver, geboren vlak voor de Tweede Wereldoorlog als kind van ouders die aan het oprukkende antisemitisme in Oost-Europa waren ontkomen, reconstrueert zijn kindertijd en die valt samen met de stichting en de eerste jaren van de staat Israël. Het synchrone verloop van beide ontwikkelingen (de coming of age van de persoon Amos Oz én van de staat Israël) zal uiteraard voor de politieke positiebepaling van de latere schrijver cruciaal blijken. Maar naast de historisch-politieke context zijn er in Oz’ reconstructie nog twee belangrijke feiten op het persoonlijke vlak: de zelfmoord van zijn moeder in 1952 (Amos is dan twaalf en een half jaar) en het opnemen van de schrijversroeping, waarbij hij zich zowel tot de moeder als tot de vader verhoudt.

Deze elementen bepalen de structuur van mijn lezing van Een verhaal van liefde en duisternis. Het onderdeel ‘Topografie’ gaat over de context, die gekenmerkt wordt door een aantal opdelingen en tegenstellingen. In ‘Zuiverheid en ordening’ ga ik onder meer na wat Oz schrijft over de verhouding tussen de Joden en andere volken. In ‘Moeder’ volg ik het personage dat, naast de ‘ik’, het belangrijkste personage is in deze autobiografische roman. In ‘Een verhaal’ heb ik het over de wording van het schrijverschap. ‘Liefde’ en ‘Duisternis’ bevatten een summiere inventaris van de plekken waar Oz het heeft over liefde en seksualiteit enerzijds, en over anderzijds de breed uitgewerkte en dominante metafoor van de duisternis, die staat voor alles wat met somberte, grauwheid, negativiteit en waanzin te maken heeft. Ik besluit deze bespreking met een notitie over de stijl.

Voor de verwijzingen gebruik ik de paginering van de 795 pagina’s tellende twaalfde druk (2008) van de Nederlandse vertaling (eerste druk 2005).


1. Topografie

Een goede atlas is geen overbodige luxe bij het lezen van Een verhaal van liefde en duisternis, een boek dat, zoals goede boeken doen, een wereld opent. Wie over het Joodse volk bericht, moet het vaak over verplaatsingen hebben: de begrippen vlucht, diaspora, volksverhuizing, displaced persons, nederzettingen, bezette gebieden… zijn nauw verweven met de geschiedenis van de Joden. De staat Israël, het door de VN bedisselde resultaat van het vooroorlogse zionisme en de naoorlogse compensatie, moest érgens zijn, het is het Nabije Oosten geworden. Met de gekende verwikkelingen.

Israël verhoudt zich vooral tot Europa (‘schitterend en dodelijk’) omdat van daar de meeste Joden afkomstig zijn. Er is een uitgesproken tegenstelling tussen het grauwe Oost-Europa, met zijn duistere verhalen en mythologieën en Holocaust, en de sprankelende, veelkleurig-mediterrane Levant. Er is de moeilijke verhouding tot mandaathouder Groot-Brittannië, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog en de eerste jaren erna een zeer dubbelzinnige rol speelde (502 vv). De verhouding met Duitsland is uiteraard – complex en met de Arabische buren is Israël, vanaf het prilste begin van zijn onafhankelijkheid, in een aaneenschakeling van nimmer opgeloste oorlogen en conflicten verwikkeld gebleven: de Onafhankelijkheidsoorlog, de Zesdaagse Oorlog, Jom Kippoer, de Bezette Gebieden, enzovoort…

De driehoek Europa-Israël-Arabieren is een driehoek van haat, uitbuiting en onbegrip:

Het Europa dat de Arabieren heeft mishandeld, vernederd en onderdrukt door imperialisme, kolonialisme en uitbuiting, is hetzelfde Europa dat de Joden onderdrukt en vervolgd heeft, en uiteindelijk de Duitsers heeft toegestaan of geholpen hen uit alle hoeken van het continent te verdrijven en hen bijna allemaal te vermoorden. De Arabieren beschouwen ons echter niet als een handjevol half hysterische vluchtelingen, maar als een nieuwe, arrogante loot van het koloniale Europa, met zijn moderne technologie en zijn uitbuiting, dat op sluwe wijze teruggekeerd is naar het Midden-Oosten – ditmaal in zionistische vermomming – om hen opnieuw uit te buiten en te verdrijven en te onderdrukken. Terwijl wij in hen evenmin slachtoffers zien zoals wijzelf, geen broeders in het ongeluk, maar kozakken die pogroms houden, bloeddorstige antisemieten, nazi’s in vermomming: alsof onze Europese vervolgers hier in het Land Israël weer zijn opgedoken, een kafia op hun hoofd hebben gezet en hun snor hebben laten staan, maar onze zelfde oude moordenaars zijn, die alleen maar geïnteresseerd zijn in het doorsnijden van de keel van de Joden, gewoon voor de grap. (518)

De Joden zelf zijn, raciaal gesproken, trouwens niet eens zo’n eenvormig en algemeen herkenbaar volk – Amos Oz vertelt een scène in Arad, met twee Joodse vrouwen van Noord-Afrikaanse afkomst (468).

Geografische topografie is er ook in de verhouding van drie plaatsen in Israël: Jeruzalem, waar Amos opgroeit; Tel Aviv, waar twee zusters van zijn moeder wonen en waar zijn moeder zal sterven; Arad, waar Amos Oz ‘nu’, een halve eeuw na de dood van zijn moeder, zijn boek schrijft.

Jeruzalem speelt de belangrijkste rol en wordt met de grootste detaillering beschreven. Een paar keer neemt Oz ons mee op een wandeling door de stad, naar een verre bestemming. Naar aanleiding daarvan worden alle onderling zeer verschillende wijken van het uitermate ingewikkelde Jeruzalem worden opgesomd – en deze opsomming wordt in het boek een paar keer herhaald, wat het effect van een litanie sorteert.

…het vreemde, zwijgende, statige, gesluierde Jeruzalem, de Ethiopische, islamitische, pelgrims-, Ottomaanse stad, de missionaire stad, de vreemde stad, de stad van kruisvaarders en Tempeliers, de Griekse, Armeense, Italiaanse, broeierige, anglicaanse, Russisch-orthodoxe stad, de kloosterlijke, Koptische, katholieke, lutherse, Schotse, soennitische, sjiitische, soefistische, alawitische stad… (510)

Bovendien zijn er in de bewoning van die wijken onder invloed van geopolitieke ingrepen en conflicten allerlei verschuivingen: bewoners van een bepaalde nationaliteit moeten vertrekken en hun woningen worden ingenomen door anderen. En vice versa. Alles zeer heterogeen, zeer complex, en zich afspelend op een zeer beperkte ruimte. We kijken ook een paar keer uit naar wat zich buiten de stad bevindt: ruige en dorre en donkere rotspartijen en heuvels waar jakhalzen rondzwerven – later worden deze uiterwaarden allemaal bebouwd met saaie en eenvormige woonblokken.

In de steden zijn de wijken, en in de wijken de straten met de huizen. In verschillende van die huizen neemt Oz ons mee en hij beschrijft hun plattegronden uitermate minutieus: de woningen waar hij als kind opgroeit en het dramatische huwelijk van zijn ouders meemaakt, het huis van zijn oom Josef met de talloze boeken, de studeerkamer van zijn opa Alexander, de flat van oma Sjlomiet, de villa van een rijke Arabier waar in de paradijselijke tuin een Bijbels drama zich afspeelt, zo ingrijpend dat de aanrichter van het onheil, de nog zeer jonge Amos, uit het paradijs wordt verdreven.

Uiteraard is ‘het paradijs’ ook een zeer belangrijke topos in Oz’ topografie. Het paradijs van de onschuldige kinderjaren met de talloze mimetische spelletjes, het paradijs van de vroege lectuur, het paradijs van de tuin van de Arabier (waar Amos een meisje probeert te imponeren en niet merkt dat zij hem verleidt), het paradijs van de staat Israël, midden in een woestijn van onvruchtbaarheid en gevaar. Dit oaseachtige gegeven wordt meesterlijk gespiegeld in het verhaal van de vader en de zoon die in hun dorre tuintje een klein moestuintje proberen aan te leggen: een van Amos’ mooiste vroege herinneringen, in het boek als een zelfstandig verhaal te lezen (hoofdstuk 32; 358-371). Het moestuinproject draait uit op een flop, maar ’t is er een waar veel poëzie en tederheid in geslopen is.

Topografieën bestaan bij de gratie van onderscheiden, en die bestaan niet enkel in de geografie. Er is de topografie van het seksuele onderscheid: het schier onoverbrugbare verschil tussen mannen en vrouwen – ik kom er op terug in de paragraaf ‘Liefde’. Er is de topografie van de families, weer te geven in de stamboom. De families van vader en moeder, allebei afkomstig uit Oost-Europa, komen samen in het jongentje Amos en gaan uit elkaar wanneer de familie van de moeder na haar zelfmoord afstand neemt van de vader, en dus ook van diens familie, omdat zij hem de schuld voor het drama aanwrijven.

En ten slotte is er de topografie van onderscheiden die te maken zijn binnen het Joodse volk zelf: tussen arm en rijk, tussen hoofd- en handarbeiders, tussen rechtse en linkse krachten, tussen orthodoxen en meer verlichte geesten, tussen Jiddischsprekenden en Hebreeuwssprekenden.

De opdeling van de Joden in traditioneel en vooruitstrevend is wel de belangrijkste. Deze opdeling heeft zijn wortels in de Europese geschiedenis: hoewel alle Joden het slachtoffer zijn geworden van de Sjoa, zijn het toch vooral de orthodoxe, de chassidische, de krulpijp- en baarddragende, kabbalistische en bij de Tora zwerende rabbijnen die zich daar het minst aan onttrokken hebben. Zij blijven zich bezondigen aan de neiging om zich altijd op de Sjoa te beroepen – ten onrechte, meent, Oz: het is niet goed ‘om overal altijd alleen de Sjoa en Hitler en München te zien’ (465). Beide polen van deze tegenstelling zijn ook vertegenwoordigd in het ouderpaar: de moeder heeft vooral die duistere, geheimzinnige, mythologische cultuur van het oude jodendom meegebracht, terwijl de vader, hoewel toch ook een conservatieve nationalist, meer een verlichte geest is. Maar hij bevindt zich toch nog ter rechterzijde, en is als dusdanig tegenstander van de linkse politici, maar ook van de kibboetsim, waar die linkse krachten hun versie van het zionistische ideaal proberen te verwezenlijken. De linkse krachten die, overigens, de ‘onbesnedenen van hart’ worden genoemd. Deze basistegenstelling tussen conservatief en vooruitstrevend weerspiegelt zich ook in de literaire voorkeuren (de traditionalist Bialik versus de meer vooruitstrevende Tchernichovski), of in de schoolkeuze die zich aandient voor de ouders van de jonge Amos (toen kozen de ouders nog de school voor hun kinderen).

Amos maakt in zijn jonge jaren een evolutie door. Aanvankelijk is hij als ‘vredestichter’ en ‘kleine strateeg’ wanhopig op zoek naar een manier om zijn vader en moeder te verzoenen. Hij ziet zijn vader als een neurotische, nogal zwakke en gefrustreerde maar optimistische rationalist, zijn moeder als een emotionele en afgrondelijke, pessimistische oerkracht. Vader gelooft als humanist in de mogelijkheid van vooruitgang, moeder lijkt ervan overtuigd dat het kwaad in de mens niet kan gekeerd worden en dat de mens aangewezen is op genade. De gebeurtenissen (de zelfmoord van de moeder en de verwijdering tussen Amos en zijn vader), die samen een ‘verdrijving uit het paradijs’ (640) vormen, een paradijs van onschuld en met talrijke voortekenen van een glorieuze bestemming, zorgen ervoor dat Amos, wanneer hij vijftien is geworden, tegen de wil van zijn vader in kiest om naar een kibboets te gaan. Daar denkt hij een minder cerebrale variant te zullen beleven van het pioniersethos, dat door zijn vader met de geest wordt gediend:

…zoals de pioniers van Galilea en het Dal van Jizreël de woestijn tot bloei brengen, zal hij, met al zijn kracht, enthousiast en toegewijd bijdragen aan het ploegen van de voren van de geest en de bloei van de nieuwe Hebreeuwse cultuur. (203)

Amos, die dus in eerste instantie niet kiest voor ‘de voren van de geest’, zal in de kibboets ingewijd worden in de liefde en – toch! – de letteren, kortom volwassen worden.

hier vindt u het vervolg van dit artikel