zondag 13 november 2011
terugblik 68 (961/1000)
Je ziet tegenwoordig veel van dit soort foto’s. De banale schoonheid, of de schoonheid van de banaliteit. Vaak frontaal en met oog voor symmetrie. Dat genereert een objectieve, wetenschappelijke, documentaire benadering. Maar dit soort fotografie zegt veel meer. Door onze leefomgeving op deze afstandelijke manier te inventariseren, zonder in eerste instantie uit te zijn op het pittoreske of het historische of het architecturaal relevante, en zonder in die omgeving naar mensen te zoeken, willen we eigenlijk tonen hoe in ons land en in onze ‘gewone’ architectuur door de ‘lelijkheid’ heen een bepaald soort schoonheid naar voren treedt. We leggen die schoonheid op een ironische manier bloot. Maar doordat we – tegelijkertijd – wéten dat we op een andere manier tegen ‘schoonheid’ aankijken dan bijvoorbeeld de bewoners van deze huizen, schurkt die ironie soms gevaarlijk tegen het randje van het toelaatbare aan. Beeld je maar de situatie in dat de bewoner van dit huis naar buiten stapt en je vraagt waarom in godsnaam je deze foto maakt. Dat wordt lastig uitleggen, zonder neerbuigendheid. Hier sta je als fotograaf tegenover, en buiten, een andere leefwereld. En zo toon je het gefotografeerde huis maar meteen ook de relatie tussen jouw wereld, waarin je zo’n blik kúnt hebben, en de wereld achter deze gesloten façades.