donderdag 3 november 2011

de huid waarin ik woon

Almodóvar toont in La Piel Que Habito wat er gebeurt als chirurgen de doos van Pandora van de eugenetica openen en als een demiurg de mens naar eigen inzicht gaan modelleren en hermodelleren. Niet voor niets laat Almodóvar zijn film beginnen met een congres van wetenschappers waar wordt gewezen op de door de wetgever opgelegde beperkingen op het onderzoek, en laat hij de aftiteling lopen over een schematische voorstelling van een DNA-helix. Ik denk dat La Piel Que Habito (‘de huid waarin ik woon’) vooral een waarschuwing wil zijn. Bezint eer ge begint, zoiets.

Maar natuurlijk is de mens, zijn de wetenschappers, al begonnen. Het grote knutselwerk is al aangevat. Gewassen worden gemodificeerd, schapen gekloond, en van een bepaalde soort aap, waarvan het ontwerp maar een fractie minder ingewikkeld in elkaar steekt dan dat van een mens, is de genetische code al volledig ontcijferd. Zelf wezens in elkaar boksen? Het lijkt een kwestie van tijd. Frankenstein staat op het punt zijn stoutste dromen waar te maken. Straks maken we onze nakomelingen à la carte. Met alles erop en eraan, optioneel. Of modificeren we ze, als ze niet volledig aan onze wensen beantwoorden. Of laten we onszelf hertekenen.

Larie? We doen het al volop met planten en dieren – waarop wachten we om deze oefenterreinen te verlaten?

Almodóvar laat zien dat we misschien beter eens de morele consequenties van deze hocuspocus onder ogen zien. Hij laat ons zien dat ons moreel besef primitievere grondslagen heeft dan wij, kinderen van de Verlichting met een geweldig hoge dunk van rationaliteit en pragmatiek, geneigd zijn toe te geven. Primitievere grondslagen, als daar zijn: seksuele differentie, de verwevenheid van lichamelijkheid en persoonlijke identiteit, bloedverwantschap… Stuk voor stuk gegevenheden zijn dat, of factoren of hoe moet je dergelijke basisgegevens noemen, waarop onze rede zijn tanden stukbijt. Almodóvar illustreert: wat er gebeurt als een persoon van geslacht verandert; hoezeer de identiteit van een mens samenhangt met de ‘verpakking’ van het lichaam; dat een huid nog iets anders is dan een aankleding, laat staat een carnavalspak; dat ouderliefde zo sterk kan zijn dat zij tot misdaad noopt…

La Piel Que Habito is geen feel good movie. Het is een keiharde film, met gruwelijke, soms misschien wel iets té gruwelijke scènes. Almodóvar verkent de grenzen van suspense en horror. Je ziet hoe er ook voor de ergste misdaden zoiets als ‘verzachtende omstandigheden’ kunnen bestaan. Je begrijpt dat de vader – enfin, wat hij doet, heeft hier weinig belang. Je voelt hoe Almodóvar weliswaar niet goedpraat maar dan toch begrip vráágt daarvoor. Maar hij toont toch vooral dat we, als we toegeven aan de verleiding om te prutsen aan de basiscondities van onze moraliteit – de verwevenheid van ziel en lichaam –, ook onze ethische afspraken zullen moeten heroverwegen.

Een paar mensen verlieten halverwege de film de zaal. Zij hadden ongelijk. Deze film is uitzonderlijk knap. Prachtig camerawerk, uitstekende acteerprestaties. Op het einde worden de ‘eindjes’, die op zich inderdaad aanvankelijk onbegrijpelijk en soms onverteerbaar zijn, mooi aan elkaar geknoopt: het scenario blijkt ijzersterk, elke verhaalwending heeft betekenis. Het laatste kwartier van de film is onontbeerlijk. Wie wegloopt, wendt zich af en ziet niet, bijvoorbeeld, hoe Almodóvar helemaal in de staart van zijn verhaal toch nog een boodschap van liefde meegeeft (staart is hier geen willekeurig gekozen woord). Hij laat Vicente/Vera terugkeren en een beroep doen op het begrip, op de vriendschap van misschien de laatste mens die hij/zij vertrouwt. We krijgen geen aanwijzing of dat beroep wordt ingewilligd, dat is waar. Maar alleen al het feit dat de vraag nog kan gesteld worden, is troostvol.