Een natuurdocumentaire van de BBC. Het is eeuwen geleden dat ik nog eens naar een natuurdocumentaire heb gekeken. Een mens zou het meer moeten doen. Deze gaat over de jaarlijkse trek van de bultrug, over meer dan vijfduizend kilometer, van Hawaï naar de kust van Alaska. Niet dat de bultrug het in Hawaï niet naar zijn zin heeft, maar daar in het hoge noorden is er in de zomer flink wat haring voorhanden – en dat lust de bultrug wel.
Haring is maar een statie in de voedselketen die uitmondt in de maag van de bultrug. Helemaal onderaan staat het plankton, dat in de bloei van zijn bloei het hele noordelijke deel van de Stille Oceaan groen doet kleuren. Zoals de kuit van de haring over honderden kilometer de kusten van Alaska wit doet kleuren.
Filmen kunnen die mannen van de BBC wel. Je ziet zo’n school haringen, een samengeklitte, glinsterende bom van angst die langs onderen wordt belaagd door duikende zeekoeten en langs boven door zeemeeuwen, die tot een meter diep het water in kunnen. Boven- en onderaan worden glimmende haringindividuen weggeprikt. De schade blijft beperkt, denk je, er blijven er nog wel een paar duizend over in die school – tot dan, geheel onverwacht, van rechts zo’n bultrug met opengesperde muil het beeld in komt geschoven en meteen de hele school weghapt.
Een bultrug eet per dag één ton haring.
En zo zijn er een paar honderd bultruggen. Ze jagen ook in groep. In groepjes van een stuk of tien. Eén wijfje neemt de leiding. Zij is gespecialiseerd in bellen blazen. Ze duikt naar de diepte, tot onder de geviseerde haringenschool, en vangt deze school in een cirkelvormig net van uitgeblazen bellen. De vissen raken in paniek, maar blijven een wervelende ballroombol vormen. En dan slaan de negen andere bultruggen toe. Dat gaat met veel gespat en geproest gepaard.
En zo gaat het al eeuwen. Van Hawaï naar Alaska en terug, en geavanceerde jachttechnieken ontwikkelen. Ondertussen klooit de mens wat aan en verwart voortgang met vooruitgang (Japin, Zoals dat gaat met wonderen, 163). Maar mij lijkt het dat hij meer verwant is aan de haringen dan aan de bultruggen.
vrijdag 31 juli 2009
facebookbericht 40
had gisterenavond op de dijk van De Panne, vlakbij het standbeeld van Leopold I, een vriendelijk gesprekje met een jongeman die hem het christelijk geloof, of een variant ervan, probeerde aan te prijzen.
donderdag 30 juli 2009
facebookbericht 39
maakte voor het eerst sinds lang nog eens mayonaise maar deed er iets te veel mosterd bij.
Brief naar Bunnik (5)
Brugge, 29 juli 2009
Beste JWL,
De dagen zijn in deze tijd van het jaar zoals ons leven: ze beginnen al te korten.
Ik weet niet hoe dat in Nederland zit, ‘bij jullie’, maar hier is 1 augustus het midden van de zomervakantie, en daar zijn we dus bijna aanbeland. Is het al zomer geweest? Een beetje. Is het al vakantie geweest? Een beetje. De dagen rijgen zich als kralen van een paternoster aaneen met een beetje zomer en een beetje vakantie – er is weinig onderscheid in te maken. Gelukkig hebben we Marc Smeets en dat hele Tourgedoe nu al achter de rug!
Straks in augustus wordt het anders, voor mij toch. Dan gaan we een week of twee, tweeënhalf, wég. Om iets totaal anders te doen dan wat we nu elke dag opnieuw doen, een beetje dit en een beetje dat. En wat dat dan mag zijn? Dit: niets. Wat een opluchting zal dat zijn: twee weken niksen.
Ook dat zal wel weer niet lukken, ik maak me geen illusies. Er zal moeten gefietst worden, en geboodschapt, en gekookt, en gelezen, en geschreven… En er zullen Romaanse kerkjes moeten worden bezocht. En wandelingen gemaakt. En anijsdrankjes geproefd in de schaduw van platanen. En ’s avonds zingen we liedjes van Brassens bij de haard.
Die onvermijdelijke Romaanse kerkjes, fraaie parels van het algemeen toegankelijke publieke domein!
Maar ik klaag niet hoor!
Toen was religie nog heel gewoon. Een duidelijke semantiek – kijk maar naar de kapitelen in die verschimmelde Romaanse krochten – van hel en verdoemenis, van godsvrucht en beloning. Daar kon jan met de pet al een heel eind mee opschieten.
Die duidelijkheid lijkt me iets van een tijd waarin niet alle dagen gelijk waren. Er was het ritme van de week, er was het ritme van de seizoenen. Er was elk jaargetijde wel iets dat kon mislopen – een hagelbui, droogte, een te vroege vorst, ziekte bij de beesten, overstroming – en waarvoor, of beter, waartegen, moest worden gebeden. Ik geloof dat onze hang naar religie is verdwenen samen met onze verbondenheid met en afhankelijkheid van de natuur. Elke religie is in wezen een natuurreligie. Ik geloof ook dat onze zin voor religie is verdwenen doordat we eenzame consumptiebeesten zijn geworden en doordat we zodanig veel werk te verzetten hebben om dat te kunnen zijn, dat we ons geen wekelijkse rustdag meer kunnen permitteren. We zijn niet meer religieus omdat we geen tijd, geen fut meer hebben om te bidden.
Ik ben tevreden met het leven dat ik leid, en dan heb ik het vooral over de praktische organisatie ervan – dagindeling, spreiding werk/vrije tijd, aandeel privé/sociaal –, maar aan één ding ontsnap ik evenmin als diegenen die er niet in slagen een beetje meester te zijn over hun agenda: mijn dagen gelijken op elkaar. En daardoor zit er iets vlaks in; er is geen diepgang of transcendentie. Alles is: herhaling; er is: eentonigheid.
Ziedaar een belangrijke functie van religie: de monotonie doorbreken. Elke dag ‘op gezette tijd’ het angelus en op speciale dagen de feestklok. Voor sacraal geklepper onderbreekt de landman gewillig zijn labeur en neemt, in ootmoed gebogen, zijn pet ter hand.
Op de achtergrond van het schilderij zie je de kerktoren gloren.
Dat soort religiositeit is totaal verdwenen. Is dat een groot gemis? Wij kunnen alleen maar vaststellen hoe troostrijk het is als we nog eens, zo heel nu en dan, een – meestal oudere – medemens zonder welke zin voor theatraliteit ook, maar met achting voor de vorm, een religieus geïnspireerd gebaar zien stellen. Bijvoorbeeld iemand die een kruisteken slaat als de begrafenisstoet voorbijrijdt (vooraleer hij door het rode verkeerslicht aan ginds kruispunt wordt opgehouden).
Wij leven in een wereld waarin heel veel onmogelijk is geworden. We hebben alle retoriek ontmaskerd en gedeconstrueerd, maar daarmee ook de retoriek van het ootmoedige gebaar. Hoe vaak staan wij bijvoorbeeld niet te stuntelen als wij iemand willen begroeten? Geef ik een hand, een accolade, twee of drie kussen? Er is geen duidelijke code meer en daardoor verzinken de gebaren in een teleurstellende schimmigheid. Een religieuze wereld is onder meer ook een wereld waarin de mensen in duidelijk omschreven situaties een geijkt antwoord klaar hadden. Zij moesten niet telkens opnieuw het warm water uitvinden.
Kijk maar hoe het er tegenwoordig in crematies aan toe gaat. Al dat gestuntel, al dat gebricoleer. En iedereen met plaatsvervangende schaamte op de wangen. Marco Borsato schalt een levenslied uit de luidsprekers (bij ons is dat Will Tura); een kind dat bibberend van de zenuwen en onder de indruk van het amechtig georkestreerde verdriet een zelf ineengepriegeld aan de aflijvige gericht briefje voorleest.
Over Will Tura gesproken. Gisteren vond ik in De Slegte het boekje Brieven aan mijn postbode, Will Tura en Peter Vandermeersch van Piet de Moor. (Hier vind je de volledige tekst.) Piet de Moor is, hier in Vlaanderen, een respectabele en gewaardeerde intellectueel, met als specialisaties: Oost-Europa en dictaturen. Een paar maanden voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 (die niet tot de door De Moor gevreesde fascistische dijkbreuk hebben geleid) ziet hij een opiniestuk van zijn hand, waarin hij het Vlaams Belang stevig aanpakt, door De Standaard, waarvan Peter Vandermeersch de hoofdredacteur is, geweigerd worden. De Moors verbazing en verbijstering hierover geven aanleiding tot nog zes open brieven en een essay. En de bundeling van dat alles ligt nu, voor € 3,99, bij De Slegte. Wellicht niet in Nederland want, hoewel het boekje bij een Nederlandse uitgeverij is uitgegeven, lijkt de discussie op het eerste gezicht nauwelijks de Vlaamse actualiteit te overstijgen.
Intussen is de hele kwestie gedateerd: de doorbraak van het Vlaams Belang is er niet gekomen en zal er wellicht niet komen doordat extreem-rechts intussen intern verdeeld is geraakt; Peter Vandermeersch zit steviger dan ooit in het zadel, niet door wat De Moor aanklaagt (Vandermeersch zou zich plooien naar de eisen van de commerciële afdeling) maar door op zeer professionele wijze binnen de grenzen van het mogelijke kwaliteit te blijven produceren; Piet de Moor zelf is intussen romans beginnen te schrijven. Inhoudelijk wil ik hier zijn discussie met Vandermeersch niet oprakelen, het gaat onder meer over het cordon sanitaire en het salonfähig geworden zijn van extreme denkbeelden… Wat ik wél wil doen is een verband zien tussen het feit dat we onze pet niet meer afnemen als het angelus klept en het feit dat een linkse intellectueel (niet langer een pleonasme in onze tijd!) mag kleppen zoveel hij wil, er wordt naar hem niet geluisterd. Zijn opiniestukken worden niet gepubliceerd, zijn boekje belandt bij De Slegte en algemeen geldt dat wie zijn verdiensten als intellectueel niet weet te combineren met een talent als grapjes, amuseur en entertainer, of wie niet bereid is om zich te laten afbekken door een goed van poten en oren voorziene journaliste, het kan schudden.
Dit is geen tijd voor argumenten. We leven in een anti-intellectualistisch klimaat. En dat dit anti-intellectualisme samenvalt met desecularisatie, heeft te maken met het afkalven van de vormen.
Overigens, voor de goede orde: ik ben geen pettendrager. Af en toe wel eens, maar over het algemeen houd ik mij aan het dictum: Hoed u voor petten. Thomas Mann had het zeer zeker bij het rechte eind toen hij betreurde dat mannen geen hoeden meer dragen. Omdat zij ze dan ook niet meer op de daartoe geëigende ogenblikken kunnen afnemen.
Mocht ik er nu een dragen, ik nam hem voor je af.
Van harte,
Pascal
woensdag 29 juli 2009
dag 701 – 090718 zaterdag
baraque lecture 14
In Looking at photographs bekijkt John Szarkowski, die iets belangrijks is geweest in het MoMa in New York, honderd foto’s uit zijn verzameling. Heel interessant is dat, we leren vanalles bij over fotografie in het algemeen, de fotografen, de foto’s. Zo citeert Szarkowski op een gegeven ogenblik een razend heldere definitie van wat ‘pure photography’ is:
Pure photography is a system of picture-making that describes more or less faithfully what might be seen through a rectangular frame from a particular vantage point at a given moment. (22)
Of hij staat stil bij een bekende opname van Jacques Henri Lartigue, Avenue du Bois de Boulogne, Paris, 1911.
Hij heeft het niet over wat daarop allemaal te zien is. De blik van het eerste hondje en van de vrouw. De tweekoppige hondenschaduw. Het verleden en de toekomst in de vorm van koets en auto. De vossensjaal van mevrouw. Haar van de grond losse rechterpoot, wat mooi overeenstemt met die van het hondje. De vlek in de rechteronderhoek en de vingerafdrukken links… Neen, Szarkowski heeft het over de algemene omstandigheid dat Lartigue deze foto maakte toen hij vijftien was. Hij was een rijkeluiszoontje en mocht buiten met een camera spelen. Maar hij was getalenteerd! Vijftig jaar moest de door hem gecreëerde schat op ontsluiting wachten en intussen had de hele fotografie een onvoorstelbare ontwikkeling doorgemaakt – in die mate dat men toen moest erkennen dat een kind, zonder het te beseffen, die hele ontwikkeling al had geanticipeerd door een puur staaltje van straatfotografie te verwezenlijken, daar op die winterse namiddag van 1911 op de Avenue de Bois de Boulogne: ‘He caught memorable images out of the flux of life’. Dat is inderdaad wat fotografie tot kunst maakt (want in het máken zélf van een foto steekt niet veel kunst): zichtbaar maken wat het blote oog niet kan zien. Daarbij kun je je altijd de weddenschap van de opdrachtgever van Eadweard Muybridge voor ogen houden: bewijs me met foto’s dat een paard tijdens de galop op een gegeven ogenblik met allevier zijn benen van de grond komt. Met het blote oog kun je dat niet vaststellen, een fotograaf kan het je tonen. Zo komt ook wat Lartigue gezien heeft (of misschien niet eens heeft gezien en enkel aangevoeld) pas op de print volledig tot leven: al die koppels, al die coïncidenties en spanningen die zich in dat kader (een foto is ook altijd een kader, een uitsnijding!) voordoen.
In Looking at photographs bekijkt John Szarkowski, die iets belangrijks is geweest in het MoMa in New York, honderd foto’s uit zijn verzameling. Heel interessant is dat, we leren vanalles bij over fotografie in het algemeen, de fotografen, de foto’s. Zo citeert Szarkowski op een gegeven ogenblik een razend heldere definitie van wat ‘pure photography’ is:
Pure photography is a system of picture-making that describes more or less faithfully what might be seen through a rectangular frame from a particular vantage point at a given moment. (22)
Of hij staat stil bij een bekende opname van Jacques Henri Lartigue, Avenue du Bois de Boulogne, Paris, 1911.
Hij heeft het niet over wat daarop allemaal te zien is. De blik van het eerste hondje en van de vrouw. De tweekoppige hondenschaduw. Het verleden en de toekomst in de vorm van koets en auto. De vossensjaal van mevrouw. Haar van de grond losse rechterpoot, wat mooi overeenstemt met die van het hondje. De vlek in de rechteronderhoek en de vingerafdrukken links… Neen, Szarkowski heeft het over de algemene omstandigheid dat Lartigue deze foto maakte toen hij vijftien was. Hij was een rijkeluiszoontje en mocht buiten met een camera spelen. Maar hij was getalenteerd! Vijftig jaar moest de door hem gecreëerde schat op ontsluiting wachten en intussen had de hele fotografie een onvoorstelbare ontwikkeling doorgemaakt – in die mate dat men toen moest erkennen dat een kind, zonder het te beseffen, die hele ontwikkeling al had geanticipeerd door een puur staaltje van straatfotografie te verwezenlijken, daar op die winterse namiddag van 1911 op de Avenue de Bois de Boulogne: ‘He caught memorable images out of the flux of life’. Dat is inderdaad wat fotografie tot kunst maakt (want in het máken zélf van een foto steekt niet veel kunst): zichtbaar maken wat het blote oog niet kan zien. Daarbij kun je je altijd de weddenschap van de opdrachtgever van Eadweard Muybridge voor ogen houden: bewijs me met foto’s dat een paard tijdens de galop op een gegeven ogenblik met allevier zijn benen van de grond komt. Met het blote oog kun je dat niet vaststellen, een fotograaf kan het je tonen. Zo komt ook wat Lartigue gezien heeft (of misschien niet eens heeft gezien en enkel aangevoeld) pas op de print volledig tot leven: al die koppels, al die coïncidenties en spanningen die zich in dat kader (een foto is ook altijd een kader, een uitsnijding!) voordoen.
dinsdag 28 juli 2009
facebookbericht 37
was blij dat J hem vertelde dat hij in Stockholm Asplunds begraafplaats had bezocht.
Uit het nieuws
Ooit, één keer, heb ik hem van dichtbij gezien. Hem aanspreken, neen, dat durfde ik niet. Wat zou ik hem hebben moeten zeggen. ‘Proficiat, mijnheer Zeeman, omdat u Michaël Zeeman bent’? Neen, dat is te gek, natuurlijk – al raakt het wel een kern. Als iemand mij zou feliciteren omdat ik ik ben, het zou mij ontroeren en dankbaar stemmen. Het was bij de vooropening van de Memlingtentoonstelling in het Brugse Groeningemuseum, alweer vijftien jaar geleden. Ik kende de man ‘van televisie’, had heel veel sympathie voor zijn eigenzinnige, wat bruuske maar o zo erudiete en onderlegde manier van ondervragen en van samen met zijn gesprekspartner in vrij korte tijd een grote diepgang te bereiken. Wat een werkkracht school daarachter. Hij maakte een gehaaste, gejaagde indruk. Dat hij samen met het talrijk opgekomen journaille moest aanschuiven, zinde hem niet. Ik zag hem de rij verlaten op zoek naar een snellere oplossing. Onverrichterzake keerde hij weer, maar nu met lectuur in de hand. Hij had een angstige blik in de ogen. Dat viel mij op – en kijk, nu blijkt die blik betekenis te hebben. Op je vijftigste sterven, het is wreed.
Een zeker calvinisme was de harde werker en globetrotter niet vreemd. In de jaren negentig leegde Rudi Wester, toentertijd directeur van het Literair Productiefonds en woonachtig in Amsterdam, op zondagavond twee tassen met lege wijnflessen bij de glasbak, toen zij de twee meter grote buurtgenoot aan zag komen stappen. Eveneens met twee volle tassen – gevuld met papieren wel te verstaan, bedoeld voor de papierbak ernaast. ‘Dit zijn de flessen van twee weken’, riep Wester hem verontschuldigend toe. ‘En dit’, sprak Zeeman met de gedempte galm hem eigen, terwijl hij wees op zijn tassen, ‘dit zijn de kranten van twee dagen.’
Uit Arjan Peters’ zeer lezenswaardige in memoriam voor de Volkskrant.
Een zeker calvinisme was de harde werker en globetrotter niet vreemd. In de jaren negentig leegde Rudi Wester, toentertijd directeur van het Literair Productiefonds en woonachtig in Amsterdam, op zondagavond twee tassen met lege wijnflessen bij de glasbak, toen zij de twee meter grote buurtgenoot aan zag komen stappen. Eveneens met twee volle tassen – gevuld met papieren wel te verstaan, bedoeld voor de papierbak ernaast. ‘Dit zijn de flessen van twee weken’, riep Wester hem verontschuldigend toe. ‘En dit’, sprak Zeeman met de gedempte galm hem eigen, terwijl hij wees op zijn tassen, ‘dit zijn de kranten van twee dagen.’
Uit Arjan Peters’ zeer lezenswaardige in memoriam voor de Volkskrant.
maandag 27 juli 2009
dag 700 – 090717 vrijdag
baraque lecture 13
Na het eerste, wonderlijke, betoverende, hoofdstuk valt Het grote avontuur (Le Grand Meaulnes) wat mij betreft als een mislukte soufflé compleet in elkaar. Nadat Alain-Fournier is overgeschakeld van de dromerige en hoop genererende ontmoeting naar de reconstructie van de gebeurtenissen, inclusief alle op niets uitdraaiende ondernemingen, verplaatsingen en demarches, word ik overvallen door een verpletterende onverschilligheid. Ik heb het boek uitgelezen uit een soort van devoot plichtsbesef maar veel zal ik er niet van overhouden. (En dan zie ik in mijn ‘boekhouding’ dat ik het boek een eerste keer, in het Frans zelfs, heb gelezen in 1977 en dat ik er, voor zover ik nog kan bouwen op het waarderingscijfer van weleer, toen ook niet bijzonder veel aan heb gehad. Dat is dus 32 jaar geleden. Als ik nog eens zo lang wacht voor een derde lectuur – neen, die zal er niet komen. (En kijk: daar komen we op de essentie van dit boek, dat wat voorbij is voorbij is en dat je dat nooit meer kunt achterhalen en dat er weemoed ontstaat en dat je dáármee, met die weemoed, iets moois moet proberen te maken. Dus toch, de grote Meaulnes, een voorbeeld, een baken?))
Na het eerste, wonderlijke, betoverende, hoofdstuk valt Het grote avontuur (Le Grand Meaulnes) wat mij betreft als een mislukte soufflé compleet in elkaar. Nadat Alain-Fournier is overgeschakeld van de dromerige en hoop genererende ontmoeting naar de reconstructie van de gebeurtenissen, inclusief alle op niets uitdraaiende ondernemingen, verplaatsingen en demarches, word ik overvallen door een verpletterende onverschilligheid. Ik heb het boek uitgelezen uit een soort van devoot plichtsbesef maar veel zal ik er niet van overhouden. (En dan zie ik in mijn ‘boekhouding’ dat ik het boek een eerste keer, in het Frans zelfs, heb gelezen in 1977 en dat ik er, voor zover ik nog kan bouwen op het waarderingscijfer van weleer, toen ook niet bijzonder veel aan heb gehad. Dat is dus 32 jaar geleden. Als ik nog eens zo lang wacht voor een derde lectuur – neen, die zal er niet komen. (En kijk: daar komen we op de essentie van dit boek, dat wat voorbij is voorbij is en dat je dat nooit meer kunt achterhalen en dat er weemoed ontstaat en dat je dáármee, met die weemoed, iets moois moet proberen te maken. Dus toch, de grote Meaulnes, een voorbeeld, een baken?))
zondag 26 juli 2009
facebookbericht 34
wandelde deze ochtend om half zeven op het op enkele andere vroege vogels na volkomen verlaten strand tussen Koksijde en De Panne.
zaterdag 25 juli 2009
Terugblik 31 (523/1000)
F. - 050701
Een foto is de visualisatie van een inhoud met aandacht voor de manier waarop het tweedimensionale vlak is opgedeeld: harmonieus, evenwichtig, enzovoort.
De ontwikkelingspsychologie leert ons dat wij bij het waarnemen altijd een onderscheid maken tussen voor- en achtergrond. Wij kunnen niet anders. Ook als er niet echt de intentie is om in het vlak dat ons onder ogen komt een onderscheid aan te brengen tussen voor- en achtergrond. Het fijne weet ik er niet meer van maar het heeft iets te maken met hoe wij als pasgeborene zochten naar de ogen in het gelaat van onze moeder (niet de vader, blijkbaar) of naar de tepel in het voor het overige maagdelijke halfrond van de borst.
Ook de fotograaf ontsnapt hier niet aan. Hij hoort rekening te houden met de achtergrond. Die kan vormelijk of inhoudelijk of – alweer – als combinatie van die twee, bijdragen tot het uiteindelijke resultaat. Het is een kenmerk van slechte fotografie: dat er geen aandacht werd besteed aan de achtergrond en aan de manier hoe voor- en achtergrond zich tot elkaar verhouden. Aan hoe, om maar dat voorbeeld te geven, de contourlijnen van de voorgrond zich scherp aftekenen tegen de achtergrond. Of aan hoe in die achtergrond storende elementen kunnen worden vermeden.
In enge zin gesproken bevindt het onderwerp van de foto zich op de voorgrond. Of juister: in de focus, die, dat is bekend, zich in de foto ook op de achtergrond kan bevinden. In meer algemene zin hoort het eigenlijke onderwerp van de foto te zijn: het geheel, voor- én achtergrond, het samenspel tussen die twee. Dat is de ruimere invulling van de term ‘onderwerp’.
Maar een nog ruimer perspectief is evengoed mogelijk: er is voor de voorgrond nog een relatie mogelijk. Deze tussen de voorstelling (voor-stelling) en de fotograaf zelf. Ook hier kun je heel wat kenmerken van goede en slechte fotografie detecteren.
Als het onderwerp, ik bedoel het onderwerp in de enge zin van het woord, een mens is, gebeurt het dat er tussen hem, of haar, en de fotograaf (ook maar een mens) een relatie ontstaat. Ik bedoel niet de relatie die beiden hebben in het leven buiten de fotografie, maar in het moment zelf van het richten, kaderen en afdrukken. Het is een momentane, tijdelijke, vluchtige relatie. In het expliciete portret is dat vrij duidelijk: de relatie tussen gefotografeerde en fotograaf berust op afspraken. Het ‘say cheese’ is hiervan de meest karikaturale vorm: het is de geïnstitutionaliseerde onspontaneïteit. Maar ook in het snapshot kan die relatie zichtbaar worden, bijvoorbeeld in een verbaasde, verraste, geërgerde blik. Hier kan iets buitengemeen interessants ontstaan. De geportretteerde kan namelijk niet op de hoogte zijn van zijn achtergrond. Hij weet iets essentieels niet. De fotograaf houdt iets achter: de, jawel, achter-grond. Hij heeft zijn onderwerp even bij de neus genomen. Hier ontstaat ruimte voor manipulatie en misbruik. Maar ook voor humor natuurlijk.
Over deze foto valt nog iets te zeggen. Het hoofd van de levende persoon staat, zo op het eerste gezicht, niet bepaald harmonieus in het kader. Het staat iets te veel naar onderen. Het evenwicht tussen de drie koppen is niet bereikt. Maar misschien is precies dat onevenwicht essentieel. Een te mooie compositie zou afbreuk doen aan waar het hier om te doen is. De cadragefout draait uit op een voordeel. Dat is meegenomen.
Een foto is de visualisatie van een inhoud met aandacht voor de manier waarop het tweedimensionale vlak is opgedeeld: harmonieus, evenwichtig, enzovoort.
De ontwikkelingspsychologie leert ons dat wij bij het waarnemen altijd een onderscheid maken tussen voor- en achtergrond. Wij kunnen niet anders. Ook als er niet echt de intentie is om in het vlak dat ons onder ogen komt een onderscheid aan te brengen tussen voor- en achtergrond. Het fijne weet ik er niet meer van maar het heeft iets te maken met hoe wij als pasgeborene zochten naar de ogen in het gelaat van onze moeder (niet de vader, blijkbaar) of naar de tepel in het voor het overige maagdelijke halfrond van de borst.
Ook de fotograaf ontsnapt hier niet aan. Hij hoort rekening te houden met de achtergrond. Die kan vormelijk of inhoudelijk of – alweer – als combinatie van die twee, bijdragen tot het uiteindelijke resultaat. Het is een kenmerk van slechte fotografie: dat er geen aandacht werd besteed aan de achtergrond en aan de manier hoe voor- en achtergrond zich tot elkaar verhouden. Aan hoe, om maar dat voorbeeld te geven, de contourlijnen van de voorgrond zich scherp aftekenen tegen de achtergrond. Of aan hoe in die achtergrond storende elementen kunnen worden vermeden.
In enge zin gesproken bevindt het onderwerp van de foto zich op de voorgrond. Of juister: in de focus, die, dat is bekend, zich in de foto ook op de achtergrond kan bevinden. In meer algemene zin hoort het eigenlijke onderwerp van de foto te zijn: het geheel, voor- én achtergrond, het samenspel tussen die twee. Dat is de ruimere invulling van de term ‘onderwerp’.
Maar een nog ruimer perspectief is evengoed mogelijk: er is voor de voorgrond nog een relatie mogelijk. Deze tussen de voorstelling (voor-stelling) en de fotograaf zelf. Ook hier kun je heel wat kenmerken van goede en slechte fotografie detecteren.
Als het onderwerp, ik bedoel het onderwerp in de enge zin van het woord, een mens is, gebeurt het dat er tussen hem, of haar, en de fotograaf (ook maar een mens) een relatie ontstaat. Ik bedoel niet de relatie die beiden hebben in het leven buiten de fotografie, maar in het moment zelf van het richten, kaderen en afdrukken. Het is een momentane, tijdelijke, vluchtige relatie. In het expliciete portret is dat vrij duidelijk: de relatie tussen gefotografeerde en fotograaf berust op afspraken. Het ‘say cheese’ is hiervan de meest karikaturale vorm: het is de geïnstitutionaliseerde onspontaneïteit. Maar ook in het snapshot kan die relatie zichtbaar worden, bijvoorbeeld in een verbaasde, verraste, geërgerde blik. Hier kan iets buitengemeen interessants ontstaan. De geportretteerde kan namelijk niet op de hoogte zijn van zijn achtergrond. Hij weet iets essentieels niet. De fotograaf houdt iets achter: de, jawel, achter-grond. Hij heeft zijn onderwerp even bij de neus genomen. Hier ontstaat ruimte voor manipulatie en misbruik. Maar ook voor humor natuurlijk.
Over deze foto valt nog iets te zeggen. Het hoofd van de levende persoon staat, zo op het eerste gezicht, niet bepaald harmonieus in het kader. Het staat iets te veel naar onderen. Het evenwicht tussen de drie koppen is niet bereikt. Maar misschien is precies dat onevenwicht essentieel. Een te mooie compositie zou afbreuk doen aan waar het hier om te doen is. De cadragefout draait uit op een voordeel. Dat is meegenomen.
vrijdag 24 juli 2009
woensdag 22 juli 2009
haiku bij facebookbericht 32
Wolk voor maan voor zon
Tedzju ten is nie wôar hé!
Vergeefs naar China
(Met dank aan Bernard de Coen)
Tedzju ten is nie wôar hé!
Vergeefs naar China
(Met dank aan Bernard de Coen)
mijn woordenboek 225
AFWACHTEN
Wie de kat uit de boom kijkt, is niet de moedigste en bovendien niet eens altijd de slimste. Dit synoniem voor ‘het uitstellen van een beslissing’ is natuurlijk ook een eufemisme voor ‘het niet kunnen of niet willen nemen van een beslissing’. Voor ‘het afschuiven van de verantwoordelijkheid’. Ik zie het nog even aan – maar die houding is toch ook soms niet om aan te zien. Je houdt er rekening mee dat de omstandigheden alsnog veranderen. Dat hangt dan af van anderen. Daarmee laat je die anderen de kastanjes uit het vuur halen. Soms gebeurt het dat er helemaal niets meer verandert en dat je toch gewoon moet doen wat je zou hebben gedaan indien je niet had afgewacht. Dan zou je wél moedig zijn geweest, en snel bovendien. Nog erger is dat je, door te hebben afgewacht, vrede moet nemen met minder. De mooiste koopjes zijn al de deur uit. De macht is al in handen van de durvers. Aan diegenen die wel eens dom willen zijn en risico's nemen om zo het initiatief in handen te kunnen houden. Waardoor jij straks weer zult moeten afwachten.
Wie de kat uit de boom kijkt, is niet de moedigste en bovendien niet eens altijd de slimste. Dit synoniem voor ‘het uitstellen van een beslissing’ is natuurlijk ook een eufemisme voor ‘het niet kunnen of niet willen nemen van een beslissing’. Voor ‘het afschuiven van de verantwoordelijkheid’. Ik zie het nog even aan – maar die houding is toch ook soms niet om aan te zien. Je houdt er rekening mee dat de omstandigheden alsnog veranderen. Dat hangt dan af van anderen. Daarmee laat je die anderen de kastanjes uit het vuur halen. Soms gebeurt het dat er helemaal niets meer verandert en dat je toch gewoon moet doen wat je zou hebben gedaan indien je niet had afgewacht. Dan zou je wél moedig zijn geweest, en snel bovendien. Nog erger is dat je, door te hebben afgewacht, vrede moet nemen met minder. De mooiste koopjes zijn al de deur uit. De macht is al in handen van de durvers. Aan diegenen die wel eens dom willen zijn en risico's nemen om zo het initiatief in handen te kunnen houden. Waardoor jij straks weer zult moeten afwachten.
facebookbericht 31
hoort in China een West-Vlaamse vrouw vloeken omdat het regenweer haar totalezonsverduisteringservaring in het water doet vallen.
dag 695 – 090712 zondag
overschrijven 122
Geloven, het woord zegt het al, is het tegenovergestelde van weten. Wie zegt te weten dat zijn geloof het enige juiste geloof is, is dus per definitie een ongelovige.
Arthur Japin, Zoals dat gaat met wonderen, 93
Geloven, het woord zegt het al, is het tegenovergestelde van weten. Wie zegt te weten dat zijn geloof het enige juiste geloof is, is dus per definitie een ongelovige.
Arthur Japin, Zoals dat gaat met wonderen, 93
dinsdag 21 juli 2009
facebookbericht 31
leest het dagboek van Arthur Japin en is, door toedoen van sommige passages daarin, blij met het besef dat het soms gebeurt dat je precies datgene leest wat je op dat ogenblik nodig hebt.
dag 694 – 090711 zaterdag
baraque lecture 12
Ik lees de eerste vijftig bladzijden van Alain-Fourniers Le Grand Meaulnes, weliswaar in de al van 1949 daterende Nederlandse vertaling van Max Nord Het grote avontuur. (Ik weet niet of er nu een andere vertaling bestaat, deze van Nord lijkt mij zeker nog niet gedateerd – maar hij staat wel vol tikfouten, althans mijn uitgave: de vijfde druk van 1970 als Salamanderpocket.) Ik word meegezogen in iets wat zich in niet veel onderscheidt van het eerste het beste jongensverhaal, en ik vraag me af waaraan het ligt. Eén ding is zeker: Alain-Fournier weet heel goed hoe hij spanning moet opbouwen. Er is duisternis, er zijn stappen op de zolder, er is de openlijke vijandschap van allen tegen één – of twee want het gaat natuurlijk om het bondgenootschap tussen François en Augustin. De zuigkracht van de kolk waarin je als lezer terechtkomt heeft ook te maken met de structuur van de vertelling: in het kader, het raam, van de vertelling vertelt een ik, François, hoe die vreemde jongen Meaulnes in zijn tot dan toe vredige bestaan binnenkomt en daar alles overhoop zal gooien – het wordt voorlopig uiteraard niet verklapt wat dat dan zal inhouden maar het standpunt in de tijd is wel een achteraf, nadat alles zich heeft voltrokken, wat de dreiging alleen maar doet toenemen want wat te gebeuren staat is nu helemaal onafwendbaar. Dan neemt de grote Meaulnes over in de vorm van een bekentenis en we krijgen nu een verhaal met een hij als hoofdpersoon. Deze switch houdt ons, lezers, als het ware gevangen. We willen nu echt wel weten wat er gebeurt.
Ik lees de eerste vijftig bladzijden van Alain-Fourniers Le Grand Meaulnes, weliswaar in de al van 1949 daterende Nederlandse vertaling van Max Nord Het grote avontuur. (Ik weet niet of er nu een andere vertaling bestaat, deze van Nord lijkt mij zeker nog niet gedateerd – maar hij staat wel vol tikfouten, althans mijn uitgave: de vijfde druk van 1970 als Salamanderpocket.) Ik word meegezogen in iets wat zich in niet veel onderscheidt van het eerste het beste jongensverhaal, en ik vraag me af waaraan het ligt. Eén ding is zeker: Alain-Fournier weet heel goed hoe hij spanning moet opbouwen. Er is duisternis, er zijn stappen op de zolder, er is de openlijke vijandschap van allen tegen één – of twee want het gaat natuurlijk om het bondgenootschap tussen François en Augustin. De zuigkracht van de kolk waarin je als lezer terechtkomt heeft ook te maken met de structuur van de vertelling: in het kader, het raam, van de vertelling vertelt een ik, François, hoe die vreemde jongen Meaulnes in zijn tot dan toe vredige bestaan binnenkomt en daar alles overhoop zal gooien – het wordt voorlopig uiteraard niet verklapt wat dat dan zal inhouden maar het standpunt in de tijd is wel een achteraf, nadat alles zich heeft voltrokken, wat de dreiging alleen maar doet toenemen want wat te gebeuren staat is nu helemaal onafwendbaar. Dan neemt de grote Meaulnes over in de vorm van een bekentenis en we krijgen nu een verhaal met een hij als hoofdpersoon. Deze switch houdt ons, lezers, als het ware gevangen. We willen nu echt wel weten wat er gebeurt.
maandag 20 juli 2009
facebookbericht 30
gaat nu eten klaarmaken: rijst, prinsessebonen uit een bokaal en biefstuk met een gratis door de slager bijgeleverde pepersaus.
dag 693 – 090710 vrijdag
overschrijven 121
Mensen denken dat een man die meerdere vrouwen bemint zijn liefde tussen zijn geliefden moet verdelen. Alsof het een fles is waar maar zoveel glazen uitgaan. Het tegenovergestelde is echter het geval. De liefde verdubbelt zich gewoon. En weer. En nog eens. En steeds opnieuw blijkt er genoeg te zijn voor iedereen. Het is een wonderbaarlijke vermenigvuldiging. Maar zoals dat gaat met wonderen: wie er zelf niet bij is geweest, zal het niet willen geloven.
Arthur Japin, Zoals dat gaat met wonderen, 60
Mensen denken dat een man die meerdere vrouwen bemint zijn liefde tussen zijn geliefden moet verdelen. Alsof het een fles is waar maar zoveel glazen uitgaan. Het tegenovergestelde is echter het geval. De liefde verdubbelt zich gewoon. En weer. En nog eens. En steeds opnieuw blijkt er genoeg te zijn voor iedereen. Het is een wonderbaarlijke vermenigvuldiging. Maar zoals dat gaat met wonderen: wie er zelf niet bij is geweest, zal het niet willen geloven.
Arthur Japin, Zoals dat gaat met wonderen, 60
reactie
Beste Pascal,
Ik heb het boek van Graham Robb (mij bekend van de NYRB) niet gelezen - maar zijn vergelijking tussen Frankrijk en China slaat nergens op. Weer typisch de "linkse" intellectueel die de wezenlijke verschillen tussen de verworvenheden van een westerse democratie en de "linkse" dictatuur waar westerse intellectuelen nog niet zo heel lang geleden mee heulden, onder het tapijt veegt.
In Frankrijk is er geen "officiële" geschiedschrijving, tenzij misschien in schoolboeken. Het enige wat historici niet mogen is de holocaust ontkennen - verder zijn ze totaal vrij. Over de onderwerpen die je noemt is er een plethora aan literatuur, overal verkrijgbaar, en staat het debat open.
Hieronder één voorbeeldje, gewoon uit Wiki.
Le rapport Mandelkern sur les archives de la Préfecture de Police (extraits)
Linda Amiri, 17 octobre 1961, analyse des faits au travers des archives de la fédération de France du FLN, celles de la préfecture de police de Paris et de la Cimade, mémoire de maîtrise sous la direction de Benjamin Stora, 2000-2001.
Linda Amiri, Les fantômes du 17 octobre, Mémoire Génériques, 2003. Lire un entretien avec Benjamin Stora au sujet de ce titre sur grands-reporters.com
Linda Amiri, La bataille de France. La guerre d'Algérie en métropole, Robert Laffont, 2004. Préface de Benjamin Stora.
Jean-Marc Berlière, « Archives de police / historiens policés ? », Revue d'Histoire Moderne et Contemporaine, no 48-4bis, 2001- 5, p. 57-68.
Jean-Paul Brunet, Police contre FLN. Le drame d'octobre 1961, Flammarion, 1999, 354 p. ISBN 2-08-067691-1. Lire un compte-rendu de ce titre sur www.parutions.com
Jean-Paul Brunet, Charonne. Lumières sur une tragédie, Flammarion, 2003, 336 p. ISBN 2-08-068341-1 (chapitre I : « 17 octobre 1961. La construction d'une légende », p. 15-40 ; chapitre II : « Le point sur le drame d'octobre 1961 », p. 41-74). Lire un compte-rendu de ce titre sur www.cairn.info
Jean-Paul Brunet, « Sur la méthodologie et la déontologie de l'historien. Retour sur le 17 octobre 1961 », Commentaire, vol. 31, no 122, été 2008. Traduction anglaise : « Police Violence in Paris, October 1961 : Historical Sources, Methods and Conclusions », The Historical Journal, 51, 1 (2008), p. 195–204.
Olivier LeCour Grandmaison (dir.), Le 17 octobre 1961 : Un crime d'État à Paris, Paris: La Dispute, 2001.
Didier Daeninckx, Meurtres pour mémoire, Gallimard, 1984, ISBN 2070406490 (roman)
Alain Dewerpe, Charonne, 8 février 1962. Anthropologie historique d'un massacre d'État, Gallimard, coll. « Folio »-histoire, 2006.
Jean-Luc Einaudi, La Bataille de Paris : 17 octobre 1961, Seuil, 1991, ISBN 2020135477, réédition en poche en 2001 (postface inédite de l'auteur), ISBN 2020510618
Jean-Luc Einaudi, octobre 1961. Un massacre à Paris, Fayard, 2001, 396 p. ISBN 2-213-61019-3
Jean-Luc Einaudi, Élie Kagan, 17 octobre 1961, Actes Sud / Solin / BDIC, 2001, 62 p.
Richard J. Golsan, « Memory's bombes à retardement: Maurice Papon, Crimes Against Humanity, and 17 October 1961 », Journal of European Studies 28 (Mars 1998): 153-172.
Jim House, Neil MacMaster, « La Fédération de France du FLN et l’organisation du 17 octobre 1961 », Vingtième siècle, no 83, 2004-3, p. 145–160.
Jim House, Neil MacMaster, Paris 1961. Les Algériens, la terreur d'État et la mémoire, Tallandier, 2008, 542 p. ISBN 978-2-84734-491-2. Traduit de l'anglais par Christophe Jacquet. Lire un compte-rendu de ce titre sur www.h-france.net (en anglais)
Jim House, Neil MacMaster, « Time to move on : a reply to Jean-Paul Brunet », The Historical Journal, 51, 1 (2008), p. 205–214.
Michel Lévine, Les ratonnades d’octobre. Un meurtre collectif à Paris en 1961, Ramsay, 1985, 309 p. Lire un compte-rendu de ce titre sur http://guy.perville.free.fr/
Raymond Montaner, « La manifestation du 17 octobre 1961 à Paris. Le témoignage du lieutenant-colonel Montaner (présentation par Jacques Valette)», Guerres mondiales et conflits contemporains, no 206, 2002/2, Presses universitaires de France, p. 87-93.
Raymond Muelle, 7 ans de guerre en France quand le FLN frappait en métropole, Grancher, 2001, ISBN 2-7339-0719-0 Paulette Péju, Ratonnades à Paris - Les harkis à Paris, La Découverte, 2000, ISBN 2-7071-3329-9
Sylvie Thénault, « Le fantasme du secret d'État autour du 17 octobre 1961 », Matériaux pour l'histoire de notre temps 58.1 (2000): 70-76.
Rémy Valat, Les calots bleus et la bataille de Paris. Une force de police auxiliaire pendant la guerre d'Algérie, Michalon, coll. « Document », 2007, 286 p. ISBN 978-2-84186-382-2 (chapitre 4 : « La force de police auxiliaire dans la bataille de Paris (20 mars 1960 - 19 mars 1962) », p. 151-226).
Hartelijke groet,
Sibelius
@Sibelius
Dank je voor de opmerking en de bibliografische toevoeging. Ter verdediging van Robb: de vergelijking tussen Frankrijk en China is niet van hem maar van mij. De banvloek 'linkse intellectueel' dient dus mij te treffen, niet hem. Mijn excuses voor de onzorgvuldige formulering.
Beste Pascal,
Ik doe niet aan banvloeken. En ik heb niets tegen linkse intellectuelen. Wel tegen "linkse" intellectuelen. Ik bedoel: links hoort alle vormen van totalitarisme te bestrijden, en moet dat niet aan rechts overlaten.
S.
Ik heb het boek van Graham Robb (mij bekend van de NYRB) niet gelezen - maar zijn vergelijking tussen Frankrijk en China slaat nergens op. Weer typisch de "linkse" intellectueel die de wezenlijke verschillen tussen de verworvenheden van een westerse democratie en de "linkse" dictatuur waar westerse intellectuelen nog niet zo heel lang geleden mee heulden, onder het tapijt veegt.
In Frankrijk is er geen "officiële" geschiedschrijving, tenzij misschien in schoolboeken. Het enige wat historici niet mogen is de holocaust ontkennen - verder zijn ze totaal vrij. Over de onderwerpen die je noemt is er een plethora aan literatuur, overal verkrijgbaar, en staat het debat open.
Hieronder één voorbeeldje, gewoon uit Wiki.
Le rapport Mandelkern sur les archives de la Préfecture de Police (extraits)
Linda Amiri, 17 octobre 1961, analyse des faits au travers des archives de la fédération de France du FLN, celles de la préfecture de police de Paris et de la Cimade, mémoire de maîtrise sous la direction de Benjamin Stora, 2000-2001.
Linda Amiri, Les fantômes du 17 octobre, Mémoire Génériques, 2003. Lire un entretien avec Benjamin Stora au sujet de ce titre sur grands-reporters.com
Linda Amiri, La bataille de France. La guerre d'Algérie en métropole, Robert Laffont, 2004. Préface de Benjamin Stora.
Jean-Marc Berlière, « Archives de police / historiens policés ? », Revue d'Histoire Moderne et Contemporaine, no 48-4bis, 2001- 5, p. 57-68.
Jean-Paul Brunet, Police contre FLN. Le drame d'octobre 1961, Flammarion, 1999, 354 p. ISBN 2-08-067691-1. Lire un compte-rendu de ce titre sur www.parutions.com
Jean-Paul Brunet, Charonne. Lumières sur une tragédie, Flammarion, 2003, 336 p. ISBN 2-08-068341-1 (chapitre I : « 17 octobre 1961. La construction d'une légende », p. 15-40 ; chapitre II : « Le point sur le drame d'octobre 1961 », p. 41-74). Lire un compte-rendu de ce titre sur www.cairn.info
Jean-Paul Brunet, « Sur la méthodologie et la déontologie de l'historien. Retour sur le 17 octobre 1961 », Commentaire, vol. 31, no 122, été 2008. Traduction anglaise : « Police Violence in Paris, October 1961 : Historical Sources, Methods and Conclusions », The Historical Journal, 51, 1 (2008), p. 195–204.
Olivier LeCour Grandmaison (dir.), Le 17 octobre 1961 : Un crime d'État à Paris, Paris: La Dispute, 2001.
Didier Daeninckx, Meurtres pour mémoire, Gallimard, 1984, ISBN 2070406490 (roman)
Alain Dewerpe, Charonne, 8 février 1962. Anthropologie historique d'un massacre d'État, Gallimard, coll. « Folio »-histoire, 2006.
Jean-Luc Einaudi, La Bataille de Paris : 17 octobre 1961, Seuil, 1991, ISBN 2020135477, réédition en poche en 2001 (postface inédite de l'auteur), ISBN 2020510618
Jean-Luc Einaudi, octobre 1961. Un massacre à Paris, Fayard, 2001, 396 p. ISBN 2-213-61019-3
Jean-Luc Einaudi, Élie Kagan, 17 octobre 1961, Actes Sud / Solin / BDIC, 2001, 62 p.
Richard J. Golsan, « Memory's bombes à retardement: Maurice Papon, Crimes Against Humanity, and 17 October 1961 », Journal of European Studies 28 (Mars 1998): 153-172.
Jim House, Neil MacMaster, « La Fédération de France du FLN et l’organisation du 17 octobre 1961 », Vingtième siècle, no 83, 2004-3, p. 145–160.
Jim House, Neil MacMaster, Paris 1961. Les Algériens, la terreur d'État et la mémoire, Tallandier, 2008, 542 p. ISBN 978-2-84734-491-2. Traduit de l'anglais par Christophe Jacquet. Lire un compte-rendu de ce titre sur www.h-france.net (en anglais)
Jim House, Neil MacMaster, « Time to move on : a reply to Jean-Paul Brunet », The Historical Journal, 51, 1 (2008), p. 205–214.
Michel Lévine, Les ratonnades d’octobre. Un meurtre collectif à Paris en 1961, Ramsay, 1985, 309 p. Lire un compte-rendu de ce titre sur http://guy.perville.free.fr/
Raymond Montaner, « La manifestation du 17 octobre 1961 à Paris. Le témoignage du lieutenant-colonel Montaner (présentation par Jacques Valette)», Guerres mondiales et conflits contemporains, no 206, 2002/2, Presses universitaires de France, p. 87-93.
Raymond Muelle, 7 ans de guerre en France quand le FLN frappait en métropole, Grancher, 2001, ISBN 2-7339-0719-0 Paulette Péju, Ratonnades à Paris - Les harkis à Paris, La Découverte, 2000, ISBN 2-7071-3329-9
Sylvie Thénault, « Le fantasme du secret d'État autour du 17 octobre 1961 », Matériaux pour l'histoire de notre temps 58.1 (2000): 70-76.
Rémy Valat, Les calots bleus et la bataille de Paris. Une force de police auxiliaire pendant la guerre d'Algérie, Michalon, coll. « Document », 2007, 286 p. ISBN 978-2-84186-382-2 (chapitre 4 : « La force de police auxiliaire dans la bataille de Paris (20 mars 1960 - 19 mars 1962) », p. 151-226).
Hartelijke groet,
Sibelius
@Sibelius
Dank je voor de opmerking en de bibliografische toevoeging. Ter verdediging van Robb: de vergelijking tussen Frankrijk en China is niet van hem maar van mij. De banvloek 'linkse intellectueel' dient dus mij te treffen, niet hem. Mijn excuses voor de onzorgvuldige formulering.
Beste Pascal,
Ik doe niet aan banvloeken. En ik heb niets tegen linkse intellectuelen. Wel tegen "linkse" intellectuelen. Ik bedoel: links hoort alle vormen van totalitarisme te bestrijden, en moet dat niet aan rechts overlaten.
S.
zaterdag 18 juli 2009
dag 692 – 090709 donderdag
baraque lecture 11
Graham Robb laat zijn De ontdekking van Frankrijk eindigen met de vermelding van de in 1913 verschenen roman Le Grand Meaulnes van Alain-Fournier. 1913 was een belangrijk jaar want het was het laatste van de onschuld. Het boek van Alain-Fournier zou, aldus Robb, ‘spoedig’, dat wil dus zeggen vrij vlug na 1913, worden gelezen ‘als een profetisch afscheid van het Frankrijk van geheime, onontdekte plaatsen’. Toen was het nog mogelijk om enkele kilometers van huis te verdwalen in een volslagen duister landschap.
Luitenant Fournier sneuvelde al in de eerste zomer van de oorlog in het nutteloze massacre van Verdun. Men heeft veel later zijn stoffelijk overschot, of het overschot van zijn stoffelijk overschot, teruggevonden. De ‘geheime, onontdekte plaatsen’ waarvan sprake in zijn roman, die in ons taalgebied als Het grote avontuur is overgeleverd, bevinden zich in het midden van Frankrijk.
Het midden is een cruciale plek voor iemand die net een boek voltooit over wat je zou kunnen noemen het in kaart brengen van dat veelzijdige zeshoekige land. En ook daarover heeft Robb het in zijn laatste hoofdstuk: de claims van enkele lokaliteiten in de Berry dat zij ‘het middelpunt’ van Frankrijk zijn. (Het middelpunt van een land vind je door in karton zijn silhouet uit te knippen en vervolgens het product van je huisvlijt op de punt van een keurig geslepen potlood in evenwicht te brengen.) Dat dit middelpunt niet vast lijkt te liggen, past in Robbs kraam: de ontdekking van Frankrijk is niet voltooid. En in zijn epiloog illustreert hij die bevinding met een paar rake observaties. Er zijn, ook in het hedendaagse Frankrijk, nog een paar blinde vlekken, bijvoorbeeld in de vorm van historische momenten die in de officiële geschiedschrijving geen plaats krijgen (zoals bijvoorbeeld Tienanmen in de Chinese geschiedschrijving of Mantsjoerije in de Japanse): de vervolging van duizenden zigeuners in 1803; de al te gewillige medewerking met de deportatie van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog; de moord op tweehonderd Algerijnen op 17 oktober 1961 in Parijs; de marginalisering van Noord-Afrikaanse inwijkelingen en kinderen van Noord-Afrikaanse inwijkelingen in de getto’s rond de hoofdstad en de andere belangrijke steden.
Graham Robb laat zijn De ontdekking van Frankrijk eindigen met de vermelding van de in 1913 verschenen roman Le Grand Meaulnes van Alain-Fournier. 1913 was een belangrijk jaar want het was het laatste van de onschuld. Het boek van Alain-Fournier zou, aldus Robb, ‘spoedig’, dat wil dus zeggen vrij vlug na 1913, worden gelezen ‘als een profetisch afscheid van het Frankrijk van geheime, onontdekte plaatsen’. Toen was het nog mogelijk om enkele kilometers van huis te verdwalen in een volslagen duister landschap.
Luitenant Fournier sneuvelde al in de eerste zomer van de oorlog in het nutteloze massacre van Verdun. Men heeft veel later zijn stoffelijk overschot, of het overschot van zijn stoffelijk overschot, teruggevonden. De ‘geheime, onontdekte plaatsen’ waarvan sprake in zijn roman, die in ons taalgebied als Het grote avontuur is overgeleverd, bevinden zich in het midden van Frankrijk.
Het midden is een cruciale plek voor iemand die net een boek voltooit over wat je zou kunnen noemen het in kaart brengen van dat veelzijdige zeshoekige land. En ook daarover heeft Robb het in zijn laatste hoofdstuk: de claims van enkele lokaliteiten in de Berry dat zij ‘het middelpunt’ van Frankrijk zijn. (Het middelpunt van een land vind je door in karton zijn silhouet uit te knippen en vervolgens het product van je huisvlijt op de punt van een keurig geslepen potlood in evenwicht te brengen.) Dat dit middelpunt niet vast lijkt te liggen, past in Robbs kraam: de ontdekking van Frankrijk is niet voltooid. En in zijn epiloog illustreert hij die bevinding met een paar rake observaties. Er zijn, ook in het hedendaagse Frankrijk, nog een paar blinde vlekken, bijvoorbeeld in de vorm van historische momenten die in de officiële geschiedschrijving geen plaats krijgen (zoals bijvoorbeeld Tienanmen in de Chinese geschiedschrijving of Mantsjoerije in de Japanse): de vervolging van duizenden zigeuners in 1803; de al te gewillige medewerking met de deportatie van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog; de moord op tweehonderd Algerijnen op 17 oktober 1961 in Parijs; de marginalisering van Noord-Afrikaanse inwijkelingen en kinderen van Noord-Afrikaanse inwijkelingen in de getto’s rond de hoofdstad en de andere belangrijke steden.
vrijdag 17 juli 2009
dag 691 – 090708 woensdag
baraque lecture 10
De ontdekking van Frankrijk bewijst dat de buitenstaander vaak de beste kijk heeft. De Britse geleerde Graham Robb verzamelde een massa kennis over de bewoners, talen en gebruiken van het land dat wij nu Frankrijk noemen maar dat een veel complexere identiteit heeft dan dat uniformiserende toponiem doet vermoeden. Robb verkende Frankrijk per fiets en verzamelde tal van interessante geschiedenissen: het ontstaan van het toerisme; de witte vlekken op de kaart die verrassend laat werden ingevuld (zo werden de Gorges du Verdon pas in het begin van de 20ste eeuw echt op de kaart gezet); de interne kolonisatie van het immense land waarvan de vijf of zes echt grote steden steeds drukker en het platteland steeds dunner bevolkt raakten. Hij vertelt boeiend, met zin voor anekdotiek en detail, niet bang om te demystificeren en wijzend op de grillen van de geschiedenis, die zich nu eens voortsleept en dan weer als een toverbal heen en weer stuitert van contingentie naar coïncidentie. Af en toe schemert door zijn boeiende betoog een heerlijk straaltje onderkoelde Britse humor. Zo schrijft hij over de wielerwedstrijd Parijs-Brest-Parijs van 1891: ‘Ditmaal was een Franse zege vrijwel zeker omdat er alleen Fransen mochten meedoen.’
De ontdekking van Frankrijk bewijst dat de buitenstaander vaak de beste kijk heeft. De Britse geleerde Graham Robb verzamelde een massa kennis over de bewoners, talen en gebruiken van het land dat wij nu Frankrijk noemen maar dat een veel complexere identiteit heeft dan dat uniformiserende toponiem doet vermoeden. Robb verkende Frankrijk per fiets en verzamelde tal van interessante geschiedenissen: het ontstaan van het toerisme; de witte vlekken op de kaart die verrassend laat werden ingevuld (zo werden de Gorges du Verdon pas in het begin van de 20ste eeuw echt op de kaart gezet); de interne kolonisatie van het immense land waarvan de vijf of zes echt grote steden steeds drukker en het platteland steeds dunner bevolkt raakten. Hij vertelt boeiend, met zin voor anekdotiek en detail, niet bang om te demystificeren en wijzend op de grillen van de geschiedenis, die zich nu eens voortsleept en dan weer als een toverbal heen en weer stuitert van contingentie naar coïncidentie. Af en toe schemert door zijn boeiende betoog een heerlijk straaltje onderkoelde Britse humor. Zo schrijft hij over de wielerwedstrijd Parijs-Brest-Parijs van 1891: ‘Ditmaal was een Franse zege vrijwel zeker omdat er alleen Fransen mochten meedoen.’
facebookbericht 28
was deze voormiddag op de vrijdagmarkt in de rue Royale-Sainte-Marie in Marrakech.
donderdag 16 juli 2009
dag 690 – 090707 dinsdag
mail
F,
Zo ongeletterd ben je nu ook weer niet. In elk geval niet ongeletterder dan ondergetekende. Misschien wel dan Michel de Montaigne, maar die had vooral veel last van nierstenen en vuile herbergen toen hij zijn grote reis naar Duitsland en Italië maakte. Toch kan ik je zijn reisverslag aanbevelen - al zou ik mij nu zelf niet meer zo goed kunnen herinneren wat ik er indertijd zo goed aan vond. Ik heb het boek hier bij me en zie dat ik in de inleiding heb onderstreept dat Montaigne van omwegen hield maar eigenlijk geen omwegen kon maken omdat hij geen duidelijk omschreven doel had.
Van harte,
P.
F,
Zo ongeletterd ben je nu ook weer niet. In elk geval niet ongeletterder dan ondergetekende. Misschien wel dan Michel de Montaigne, maar die had vooral veel last van nierstenen en vuile herbergen toen hij zijn grote reis naar Duitsland en Italië maakte. Toch kan ik je zijn reisverslag aanbevelen - al zou ik mij nu zelf niet meer zo goed kunnen herinneren wat ik er indertijd zo goed aan vond. Ik heb het boek hier bij me en zie dat ik in de inleiding heb onderstreept dat Montaigne van omwegen hield maar eigenlijk geen omwegen kon maken omdat hij geen duidelijk omschreven doel had.
Van harte,
P.
woensdag 15 juli 2009
dinsdag 14 juli 2009
dag 685 – 090702 donderdag
Residentieel
Een pingpongbal, fonteingeklater.
Iemand vult zijn zwembad bij.
Heb ik dan zo slecht geboerd?
Heb ik niet gedacht aan later?
Groen en grijs: een marmeren vloer
met rondom rond getrimd gazon.
Zoden liggen rij aan rij.
Dit is een park, geen betonnen koer...
Plok zegt de bal, ruis doet het water.
Hoor, daar dreint een heggeschaar.
De glitter van vergulde pergola,
etterende stank van eenzaamheid,
oorverdovend gebrul en gebrom
van climatis, kamperfoelie en rododendron.
De ellenlange dagen. De seringen.
Achter de met sirenes beveiligde hekken
schuilen goedbewaarde gezinsdingen.
Geen verandering in de veranda.
Van kommer is het vaatje vol
onder gindse rood-met-groene parasol.
De druppel van de dagen
die steeds steeds steeds op deze plek
onder de wufte knipoog van hond of tuingnoom
een hoofd een hart in twee kan zagen.
En geen telefoon die rinkelt in
de cabine op het eindpunt van dit cul-de-sac.
Een pingpongbal, fonteingeklater.
Iemand vult zijn zwembad bij.
Heb ik dan zo slecht geboerd?
Heb ik niet gedacht aan later?
Groen en grijs: een marmeren vloer
met rondom rond getrimd gazon.
Zoden liggen rij aan rij.
Dit is een park, geen betonnen koer...
Plok zegt de bal, ruis doet het water.
Hoor, daar dreint een heggeschaar.
De glitter van vergulde pergola,
etterende stank van eenzaamheid,
oorverdovend gebrul en gebrom
van climatis, kamperfoelie en rododendron.
De ellenlange dagen. De seringen.
Achter de met sirenes beveiligde hekken
schuilen goedbewaarde gezinsdingen.
Geen verandering in de veranda.
Van kommer is het vaatje vol
onder gindse rood-met-groene parasol.
De druppel van de dagen
die steeds steeds steeds op deze plek
onder de wufte knipoog van hond of tuingnoom
een hoofd een hart in twee kan zagen.
En geen telefoon die rinkelt in
de cabine op het eindpunt van dit cul-de-sac.
facebookbericht 26
gaat vandaag experimenteren met de Epson Rangefinder Digital Camera, volgens een internetbron 'a platform that links the future with the past'. Merci, Paul!
maandag 13 juli 2009
facebookbericht 25
zag gisteren in Westouter een verbluffend sterke Antigone door De Figuranten uit Menen.
dag 684 – 090701 woensdag
baraque lecture 9
Ik las Pennac uit. Erg goed vind ik dat boek. De voormalige nietsnut-student en later de exemplarische en charismatische leraar Pennacchioni zoekt zich als schrijver van dit autobiografische pleidooi voor een goed onderwijs een weg tussen de plicht om hoopvol te blijven en de nagenoeg evidente ontmoediging. Hij omschrijft de jeugd van vandaag als een volledig door de consumptie ingepakte, willoze kudde: de jongeren zoeken de volledige invulling van hun behoefte aan een eigen identiteit in materiële goederen. Zo schat Pennac dat elk van hen met een uitrusting rondloopt (schoenen, broek, jas, telefoon, iPod, make-up enzovoort) van ongeveer een half miljoen anciens francs (de munteenheid waarmee hij, Pennac, als kind gewoon was te rekenen!). En dat is nog niet het ergste. Erger is dat ze om dit alles te verkrijgen niets hoeven te doen: ofwel krijgen ze het geld van hun ouders ofwel jatten ze het. Daar en daar alleen, in dat uiterlijk vertoon (om toch maar niet met zichzelf te moeten worden geconfronteerd) ligt hun enige voldoening en bestemming – wat zouden ze zich nog inzetten op school, wat zouden ze zich inspannen om die abstracte en niet onmiddellijk statusverhogende kennis te verwerven die hen daar helemaal niet in de schoot wordt geworpen.
Uiteindelijk is voor de leraar volharding de oplossing. Hij moet ook de eigen feilen onder ogen zien. En er is nog iets wat nodig is… Het is, Pennac durft het woord haast niet uit te spreken (c'est un mot lourd): liefde.
Chagrin d’école (vertaald als Schoolpijn) is een voortreffelijk boek. Het bevat mooie en zelfs ontroerende anekdotes. Het wijst ons op de plicht om de jeugd niet op te zadelen met een onhoudbare perceptie van de toekomst die op hen afkomt. Het boek kan al wie in het onderwijs staat en te kampen krijgt met de aanvechting om er de brui aan te geven (de deelverzameling leerkrachten in crisis is niet veel kleiner dan de verzameling van alle leerkrachten) een hart onder de riem steken. Pennac verplicht ons na te denken over de ‘jeugd van tegenwoordig’ en om minstens wat kritischer om te springen met de clichés die we daarbij met te groot gemak uit de kast halen om allen over één kam te scheren: de minderheid boefjes én de meerderheid van weliswaar soms luie en weliswaar niet altijd even ambitieuze maar dan toch in hoofdzaak gewetensvolle en gewillige studenten. Maar toch lijkt Pennac me soms wat naïef (bewust en koppig naïef?). Bijvoorbeeld als hij stelt dat je iemand aan het lezen kunt zetten door hem een boek te laten schrijven…
Ik las Pennac uit. Erg goed vind ik dat boek. De voormalige nietsnut-student en later de exemplarische en charismatische leraar Pennacchioni zoekt zich als schrijver van dit autobiografische pleidooi voor een goed onderwijs een weg tussen de plicht om hoopvol te blijven en de nagenoeg evidente ontmoediging. Hij omschrijft de jeugd van vandaag als een volledig door de consumptie ingepakte, willoze kudde: de jongeren zoeken de volledige invulling van hun behoefte aan een eigen identiteit in materiële goederen. Zo schat Pennac dat elk van hen met een uitrusting rondloopt (schoenen, broek, jas, telefoon, iPod, make-up enzovoort) van ongeveer een half miljoen anciens francs (de munteenheid waarmee hij, Pennac, als kind gewoon was te rekenen!). En dat is nog niet het ergste. Erger is dat ze om dit alles te verkrijgen niets hoeven te doen: ofwel krijgen ze het geld van hun ouders ofwel jatten ze het. Daar en daar alleen, in dat uiterlijk vertoon (om toch maar niet met zichzelf te moeten worden geconfronteerd) ligt hun enige voldoening en bestemming – wat zouden ze zich nog inzetten op school, wat zouden ze zich inspannen om die abstracte en niet onmiddellijk statusverhogende kennis te verwerven die hen daar helemaal niet in de schoot wordt geworpen.
Uiteindelijk is voor de leraar volharding de oplossing. Hij moet ook de eigen feilen onder ogen zien. En er is nog iets wat nodig is… Het is, Pennac durft het woord haast niet uit te spreken (c'est un mot lourd): liefde.
Chagrin d’école (vertaald als Schoolpijn) is een voortreffelijk boek. Het bevat mooie en zelfs ontroerende anekdotes. Het wijst ons op de plicht om de jeugd niet op te zadelen met een onhoudbare perceptie van de toekomst die op hen afkomt. Het boek kan al wie in het onderwijs staat en te kampen krijgt met de aanvechting om er de brui aan te geven (de deelverzameling leerkrachten in crisis is niet veel kleiner dan de verzameling van alle leerkrachten) een hart onder de riem steken. Pennac verplicht ons na te denken over de ‘jeugd van tegenwoordig’ en om minstens wat kritischer om te springen met de clichés die we daarbij met te groot gemak uit de kast halen om allen over één kam te scheren: de minderheid boefjes én de meerderheid van weliswaar soms luie en weliswaar niet altijd even ambitieuze maar dan toch in hoofdzaak gewetensvolle en gewillige studenten. Maar toch lijkt Pennac me soms wat naïef (bewust en koppig naïef?). Bijvoorbeeld als hij stelt dat je iemand aan het lezen kunt zetten door hem een boek te laten schrijven…
zondag 12 juli 2009
facebookbericht 24
stelt vast dat Vlaamse wielersportcommentatoren zich te gemakkelijk bezondigen aan racistische uitspraken ten aanzien van Russen. Dat het om een onsportieve, geniepige en volstrekt utilitair ingestelde Rus gaat, Vladimir Efimkin, aan wie ouderwetse waarden als loyaliteit, solidariteit en koerseer weinig gelegen zijn, a fortiori niet wanneer hij als ploegmaat van de geletruidrager daartoe gerechtigd is, doet hier niet ter zake.
dag 683 – 090630 dinsdag
helden
Loach brengt een optimistische kijk op vriendschap, maar ook een zwaarmoedige bedenking bij hoe moeilijk het is in falende gezinnen te overleven in een grootstedelijke omgeving waarin de jeugd ontspoort en er maar weinig toekomstkansen zijn voor iemand die één keer in zijn leven náást de lijntjes heeft gekleurd.
De kritiek op het moderne voetbal is zeer terecht en zal me bijblijven – de fans blijven trouw aan hun inmiddels tot een multinational uitgegroeide club (Manchester United) maar hebben zelf geen geld genoeg meer om de matchen bij te wonen. In de slaapkamer van Eric hangen naast de poster van Cantona ook foto’s van het verongelukte team, George Best, Bobby Charlton…
Wie overigens zou mijn held kunnen zijn? En een held is hier iemand die, als je diep zit, naast je op het bed komt zitten, een arm over je schouder legt en je wijze raad geeft en bemoedigend toespreekt.
Ik denk dat hij een akkoord zou aanslaan op zijn gitaar, zijn pijp uit zijn mond nemen en op het nachtkastje leggen en de eerste strofe zou aanvatten van La Jeanne.
Looking for Eric van Ken Loach heeft me niet gebracht wat ik ervan had verwacht op basis van de trailer die ik op televisie had gezien. Het gegeven is mooi: iedereen heeft zijn held nodig en je kunt je afvragen wie jouw held zou kunnen zijn, maar Loach’ film wordt bij momenten te zeer een verfilmd jeugdboek. Zeker bij de overval op de villa van de slechterikken waarbij Erics vrienden allemaal hetzelfde masker dragen en met een verfpistool schieten.
Loach brengt een optimistische kijk op vriendschap, maar ook een zwaarmoedige bedenking bij hoe moeilijk het is in falende gezinnen te overleven in een grootstedelijke omgeving waarin de jeugd ontspoort en er maar weinig toekomstkansen zijn voor iemand die één keer in zijn leven náást de lijntjes heeft gekleurd.
De kritiek op het moderne voetbal is zeer terecht en zal me bijblijven – de fans blijven trouw aan hun inmiddels tot een multinational uitgegroeide club (Manchester United) maar hebben zelf geen geld genoeg meer om de matchen bij te wonen. In de slaapkamer van Eric hangen naast de poster van Cantona ook foto’s van het verongelukte team, George Best, Bobby Charlton…
Wie overigens zou mijn held kunnen zijn? En een held is hier iemand die, als je diep zit, naast je op het bed komt zitten, een arm over je schouder legt en je wijze raad geeft en bemoedigend toespreekt.
Ik denk dat hij een akkoord zou aanslaan op zijn gitaar, zijn pijp uit zijn mond nemen en op het nachtkastje leggen en de eerste strofe zou aanvatten van La Jeanne.
zaterdag 11 juli 2009
facebookbericht 23
gaat dan toch niet naar het Cactusfestival en heeft bij de ingang zijn ticket voor een billijke prijs (verkoop = aankoop) verkocht aan een man van middelbare leeftijd die spontaan zei dat hij eerder deze week al naar BB King was geweest.
facebookbericht 22
maakt op myspace kennis met The Gutter Twins - met het oog op vanavond in het Minnewaterpark - en hoort wel opvallend veel dEUS.
dag 682 – 090629 maandag
baraque lecture 8
Daniel Pennac beschrijft hoe tot volle bloei gekomen volwassenen hem in een restaurant of op straat op de schouder tikken en hem enigszins beschroomd maar toch een beetje glunderend aanspreken:
Ne touchez pas l’épaule du cavalier qui passe.
Een wonderlijke aanspreking! Maar Pennac zegt de volgende verzen op van het gedicht dat hij zijn leerlingen zoveel jaar geleden heeft laten vanbuiten leren. Waarop die persoon opnieuw aanvult, enzovoort…
C’est le genre de situation où vous ne regrettez pas d’être devenu ce professeur que, désormais, vous n’êtes plus.
Decennia geleden beëindigden deze vriendelijke volwassenen als schrale kinderen hun middelbare school, vaak met de hakken over de sloot.
We vernemen dat Pennac van zijn leerlingen verwachtte dat ze elke week een tekst uit het hoofd leerden, en dat ze te allen tijde het aldus verworven corpus van op den duur dertig (30!) teksten moesten kunnen reproduceren.
Daniel Pennac beschrijft hoe tot volle bloei gekomen volwassenen hem in een restaurant of op straat op de schouder tikken en hem enigszins beschroomd maar toch een beetje glunderend aanspreken:
Ne touchez pas l’épaule du cavalier qui passe.
Een wonderlijke aanspreking! Maar Pennac zegt de volgende verzen op van het gedicht dat hij zijn leerlingen zoveel jaar geleden heeft laten vanbuiten leren. Waarop die persoon opnieuw aanvult, enzovoort…
C’est le genre de situation où vous ne regrettez pas d’être devenu ce professeur que, désormais, vous n’êtes plus.
Decennia geleden beëindigden deze vriendelijke volwassenen als schrale kinderen hun middelbare school, vaak met de hakken over de sloot.
We vernemen dat Pennac van zijn leerlingen verwachtte dat ze elke week een tekst uit het hoofd leerden, en dat ze te allen tijde het aldus verworven corpus van op den duur dertig (30!) teksten moesten kunnen reproduceren.
facebookbericht 21
ontdekte gisteren dat de verstopping in de keuken niet in de sifon zat maar verder, in de afvoerbuis.
vrijdag 10 juli 2009
dag 681 – 090628 zondag
baraque lecture 7
Onze kinderen lezen niet meer omdat het hun niet verboden wordt. In het bijwijlen heerlijke boekje Chagrin d’école vertelt Daniel Pennac hoe hij als kind tot lezen kwam, hoe hij op den duur hele bibliotheken verslond. Á l’époque, zegt hij want hij is gepensioneerd leraar en dus is het lang geleden waarover hij vertelt – indertijd had lezen nog niet de status die het nu heeft. Het werd stomweg beschouwd als tijdverlies en dus werd deze bezigheid zeker niet aangemoedigd, om niet te zeggen dat ze categoriek werd verboden. Lezen was een clandestiene activiteit. Je deed het in boeken die gekaft waren in schoolschriftpapier; je deed het verborgen achter een zetel, of ’s nachts onder de lakens, bij het zwakke en al vlug tanende licht van een zaklamp. Pennac vertelt dat hij tot lezen kwam doordat hij gecharmeerd was van de houding, de fysieke houding van de lezenden: de ontspannenheid, de rust die zij uitstraalden. Au fond, c’est la physiologie du lecteur qui m’a poussé à lire. Waarmee hij aangeeft dat al dat leesbevorderingsgedoe wellicht niet veel uithaalt: het kind voelt zich op een nogal irrationele manier aangesproken door iets wat, strikt genomen, met de activiteit zelf niets te maken heeft. Je kunt zijn aanleg tot het lezerschap niet organiseren. En vervolgens heeft Pennac het over wát hij las, een korte leesgeschiedenis in anderhalve bladzijde: van de sprookjes van Andersen, over Oorlog en vrede (verschillende keren, eerst voor de slagveldbeschrijvingen, later voor de karakters en de filosofische draagwijdte), tot de ‘grote auteurs’: Dickens, Dostojewski… Maar ook de strips speelden hun rol: Tintin, Spirou… Pennac vertelt dat hij las en las en las… En het meeste wellicht al even snel vergat als hij het las. Maar: J’ignorais, en les lisant, que je me cultivais, que ces livres éveillaient en moi un appétit qui survivrait même à leur oubli. Hij legt met zijn omnivore leeshouding met andere woorden een vruchtbare laag, een humusbodem waarin uiteindelijk vier basisboeken, vier open deuren op de wereld zoals hij ze noemt, wortel zouden schieten: Les liaisons dangereuses, Á rebours, de Mythologies van Barthes en Les choses van Perec.
Onze kinderen lezen niet meer omdat het hun niet verboden wordt. In het bijwijlen heerlijke boekje Chagrin d’école vertelt Daniel Pennac hoe hij als kind tot lezen kwam, hoe hij op den duur hele bibliotheken verslond. Á l’époque, zegt hij want hij is gepensioneerd leraar en dus is het lang geleden waarover hij vertelt – indertijd had lezen nog niet de status die het nu heeft. Het werd stomweg beschouwd als tijdverlies en dus werd deze bezigheid zeker niet aangemoedigd, om niet te zeggen dat ze categoriek werd verboden. Lezen was een clandestiene activiteit. Je deed het in boeken die gekaft waren in schoolschriftpapier; je deed het verborgen achter een zetel, of ’s nachts onder de lakens, bij het zwakke en al vlug tanende licht van een zaklamp. Pennac vertelt dat hij tot lezen kwam doordat hij gecharmeerd was van de houding, de fysieke houding van de lezenden: de ontspannenheid, de rust die zij uitstraalden. Au fond, c’est la physiologie du lecteur qui m’a poussé à lire. Waarmee hij aangeeft dat al dat leesbevorderingsgedoe wellicht niet veel uithaalt: het kind voelt zich op een nogal irrationele manier aangesproken door iets wat, strikt genomen, met de activiteit zelf niets te maken heeft. Je kunt zijn aanleg tot het lezerschap niet organiseren. En vervolgens heeft Pennac het over wát hij las, een korte leesgeschiedenis in anderhalve bladzijde: van de sprookjes van Andersen, over Oorlog en vrede (verschillende keren, eerst voor de slagveldbeschrijvingen, later voor de karakters en de filosofische draagwijdte), tot de ‘grote auteurs’: Dickens, Dostojewski… Maar ook de strips speelden hun rol: Tintin, Spirou… Pennac vertelt dat hij las en las en las… En het meeste wellicht al even snel vergat als hij het las. Maar: J’ignorais, en les lisant, que je me cultivais, que ces livres éveillaient en moi un appétit qui survivrait même à leur oubli. Hij legt met zijn omnivore leeshouding met andere woorden een vruchtbare laag, een humusbodem waarin uiteindelijk vier basisboeken, vier open deuren op de wereld zoals hij ze noemt, wortel zouden schieten: Les liaisons dangereuses, Á rebours, de Mythologies van Barthes en Les choses van Perec.
faceboekbericht 20
leest bij Robb dat je per fiets niet meer dan honderd kilometer per dag moet doen als je nog iets wilt onthouden van wat je onderweg hebt gezien.
donderdag 9 juli 2009
dag 677 – 090624 woensdag
baraque lecture 6
Wat is geletterdheid? Van mezelf mag ik zeggen dat ik het tot op zekere hoogte, geen academische of filologische of anderszins erudiete of gespecialiseerde, maar toch zekere hoogte ben: geletterd. Ik lees al eens een boek, denk daar al eens over na, breng het een al eens in verband met het ander en slaag er af en toe in om op basis van mijn leeservaring bij deze of gene lectuur een oorspronkelijke gedachte te ontwikkelen. Maar dat blijft allemaal zeer vrijblijvend en dilettantistisch. En bovendien: tijdgebonden. De geletterdheid van vandaag is niet die van gisteren. Daaraan moest ik denken toen ik bij Yourcenar (Wat? De Eeuwigheid, 247) las hoe zij Plato las:
…vol overgave, stellig geholpen door een naast de tekst afgedrukte vertaling: de archetypen, de mythen, de grote discussies over de onsterfelijkheid gingen een beetje als wolken aan mij voorbij, maar ik kreeg niet genoeg van de doorkijkjes – zorgvuldig gekozen, weet ik nu – op het Atheense leven: Socrates en Phaedrus aan de oever van de Cesiphus, de worstelschool die vaak bezocht werd door Charmides en de blozende Lysis. [vertaling Paul Beers]
Het tweede voorbeeld (de worstelschool; eigenaardig dat Yourcenar er geen drie geeft want dat bekt toch altijd beter – had ze er geen derde bij de hand?) kan ik niet thuiswijzen – maar het eerste wel, het komt, dat is niet moeilijk want de naam staat er al, uit de Phaedrus en het toeval wil dat ik die passage nog maar net las. En bijgevolg kan ik mijn leeservaring toetsen aan die van Yourcenar. En wat blijkt: aangezien het gefilosofeer van de heren rivieroeverbezoekers me al bijzonder vlug verveelt (en bij mij veeleer een mistige indruk maakt dan een die door zonnige wolkjes wordt teweeggebracht), heb ook ik meer aan de doorkijkjes naar het ‘gewone’ leven – zij het, en dat zal dan wel een verschil zijn, dat de homo-erotische component van deze tableaux vivants mij minder dan Marguerite vermag te boeien. Gevolg: ik leg het boek al vrij vlug na het zoeken van een plekje bij de rivier, waarbij vooral de kwaliteit van de ondergrond wordt geprezen (‘het prettigst van al [de plataan, het frisse water, het frisse briesje, het ‘helder zomers gesuizel’ – de vertaling is van Xaveer de Win] is nog het gras, zoals het op de zachte glooiing juist vol genoeg gegroeid staat om de ideale ligging te verzekeren, als ge uw hoofd wilt neervlijen’) – ik leg dus al vrij vlug het boek naast me neer, terwijl ik veronderstel dat Yourcenar, sowieso veel beslagener in antieke toestanden, en zeker en vast veel ‘geletterder’, de kelk – om in de socratische beeldspraak te blijven – wél tot de bodem zal hebben geledigd. En dat niet één keer maar ongetwijfeld meerdere keren. Ach, het gesuizel, de glooiing, het neervlijen…
Wat is geletterdheid? Van mezelf mag ik zeggen dat ik het tot op zekere hoogte, geen academische of filologische of anderszins erudiete of gespecialiseerde, maar toch zekere hoogte ben: geletterd. Ik lees al eens een boek, denk daar al eens over na, breng het een al eens in verband met het ander en slaag er af en toe in om op basis van mijn leeservaring bij deze of gene lectuur een oorspronkelijke gedachte te ontwikkelen. Maar dat blijft allemaal zeer vrijblijvend en dilettantistisch. En bovendien: tijdgebonden. De geletterdheid van vandaag is niet die van gisteren. Daaraan moest ik denken toen ik bij Yourcenar (Wat? De Eeuwigheid, 247) las hoe zij Plato las:
…vol overgave, stellig geholpen door een naast de tekst afgedrukte vertaling: de archetypen, de mythen, de grote discussies over de onsterfelijkheid gingen een beetje als wolken aan mij voorbij, maar ik kreeg niet genoeg van de doorkijkjes – zorgvuldig gekozen, weet ik nu – op het Atheense leven: Socrates en Phaedrus aan de oever van de Cesiphus, de worstelschool die vaak bezocht werd door Charmides en de blozende Lysis. [vertaling Paul Beers]
Het tweede voorbeeld (de worstelschool; eigenaardig dat Yourcenar er geen drie geeft want dat bekt toch altijd beter – had ze er geen derde bij de hand?) kan ik niet thuiswijzen – maar het eerste wel, het komt, dat is niet moeilijk want de naam staat er al, uit de Phaedrus en het toeval wil dat ik die passage nog maar net las. En bijgevolg kan ik mijn leeservaring toetsen aan die van Yourcenar. En wat blijkt: aangezien het gefilosofeer van de heren rivieroeverbezoekers me al bijzonder vlug verveelt (en bij mij veeleer een mistige indruk maakt dan een die door zonnige wolkjes wordt teweeggebracht), heb ook ik meer aan de doorkijkjes naar het ‘gewone’ leven – zij het, en dat zal dan wel een verschil zijn, dat de homo-erotische component van deze tableaux vivants mij minder dan Marguerite vermag te boeien. Gevolg: ik leg het boek al vrij vlug na het zoeken van een plekje bij de rivier, waarbij vooral de kwaliteit van de ondergrond wordt geprezen (‘het prettigst van al [de plataan, het frisse water, het frisse briesje, het ‘helder zomers gesuizel’ – de vertaling is van Xaveer de Win] is nog het gras, zoals het op de zachte glooiing juist vol genoeg gegroeid staat om de ideale ligging te verzekeren, als ge uw hoofd wilt neervlijen’) – ik leg dus al vrij vlug het boek naast me neer, terwijl ik veronderstel dat Yourcenar, sowieso veel beslagener in antieke toestanden, en zeker en vast veel ‘geletterder’, de kelk – om in de socratische beeldspraak te blijven – wél tot de bodem zal hebben geledigd. En dat niet één keer maar ongetwijfeld meerdere keren. Ach, het gesuizel, de glooiing, het neervlijen…
facebookbericht 19
vindt dat mensen die het hele jaar door hun kerstversiering aan hun gevels laten hangen, zouden moeten worden gesanctioneerd. Suggesties?
woensdag 8 juli 2009
brief uit Bunnik (4)
JWL stuurde me een vierde brief naar Brugge als antwoord op mijn vierde brief naar Bunnik.
facebookbericht 18
ziet een donkere wolk aanrukken en doet dat met lede ogen want binnen tien minuten moet hij met de fiets naar het station en een dag met natte broek beginnen is niet wat je noemt ideaal.
dag 676 – 090623 dinsdag
baraque lecture 5
Ik hou van Yourcenars bijwijlen ongelooflijke pretentie. Zij staat boven alles en kan zich dat permitteren. Zij schrijft bijvoorbeeld (op blz. 235 van Wat? De Eeuwigheid): ‘Ik heb elders de oorzaken van deze wederzijdse vervreemding [tussen twee van de personages in haar autobiografie] beschreven. Ik kom erop terug om de lezer niet te verplichten een voorgaand boek te raadplegen […].’ Zij schrijft ‘elders’ en ‘een voorgaand boek’ en ze veroorlooft het zich dit niet nader toe te lichten: dat is verondersteld gekend. En zij schrijft ook ‘verplichten’; zij lijkt er dus van uit te gaan dat die ‘lezer’ het toch wel zal vergeten zijn waar hij desbetreffende passage kan terugvinden. Ik heb dat graag – dat iemand van zichzelf zo duidelijk weet hoe goed zij is, dat zij zich dat soort minachting kan permitteren. Er steekt natuurlijk ook ironie in – het doet me vaak aan Nabokov denken, maar bij Yourcenar is het serieuzer. (En bij Christine D’haen is het nóg serieuzer, daar lijkt de ironie afwezig.)
Of neem vijf bladzijden verder (240). Daar staat een ‘aperte waarheid’, namelijk deze:
Overschrijven (120)
Het geheugen is geen verzameling documenten die goed geordend ergens diep in onszelf zijn opgeborgen; het leeft en verandert; het brengt de stukken dood hout bijeen om er opnieuw de vlam in te steken.
En dan staat er: ‘In een boek dat bestaat uit herinneringen, moest deze aperte waarheid ergens worden uitgesproken. Hier is zij dan.’ Waarmee Yourcenar, opnieuw heerlijk arrogant, lijkt te suggereren dat zij een status heeft die haar toelaat zich niet al te zeer om de vorm te moeten bekommeren. Vooral de woorden ‘moest’, dat een schier bovenmenselijke noodzakelijkheid lijkt uit te drukken, en ‘ergens’, waarin achteloosheid meereist, zijn in dit citaat cruciaal.
Ik hou van Yourcenars bijwijlen ongelooflijke pretentie. Zij staat boven alles en kan zich dat permitteren. Zij schrijft bijvoorbeeld (op blz. 235 van Wat? De Eeuwigheid): ‘Ik heb elders de oorzaken van deze wederzijdse vervreemding [tussen twee van de personages in haar autobiografie] beschreven. Ik kom erop terug om de lezer niet te verplichten een voorgaand boek te raadplegen […].’ Zij schrijft ‘elders’ en ‘een voorgaand boek’ en ze veroorlooft het zich dit niet nader toe te lichten: dat is verondersteld gekend. En zij schrijft ook ‘verplichten’; zij lijkt er dus van uit te gaan dat die ‘lezer’ het toch wel zal vergeten zijn waar hij desbetreffende passage kan terugvinden. Ik heb dat graag – dat iemand van zichzelf zo duidelijk weet hoe goed zij is, dat zij zich dat soort minachting kan permitteren. Er steekt natuurlijk ook ironie in – het doet me vaak aan Nabokov denken, maar bij Yourcenar is het serieuzer. (En bij Christine D’haen is het nóg serieuzer, daar lijkt de ironie afwezig.)
Of neem vijf bladzijden verder (240). Daar staat een ‘aperte waarheid’, namelijk deze:
Overschrijven (120)
Het geheugen is geen verzameling documenten die goed geordend ergens diep in onszelf zijn opgeborgen; het leeft en verandert; het brengt de stukken dood hout bijeen om er opnieuw de vlam in te steken.
En dan staat er: ‘In een boek dat bestaat uit herinneringen, moest deze aperte waarheid ergens worden uitgesproken. Hier is zij dan.’ Waarmee Yourcenar, opnieuw heerlijk arrogant, lijkt te suggereren dat zij een status heeft die haar toelaat zich niet al te zeer om de vorm te moeten bekommeren. Vooral de woorden ‘moest’, dat een schier bovenmenselijke noodzakelijkheid lijkt uit te drukken, en ‘ergens’, waarin achteloosheid meereist, zijn in dit citaat cruciaal.
dinsdag 7 juli 2009
facebookbericht 17
vindt het godgeklaagd dat het gebruik van het nagenoeg onvervangbare woord ‘idiosyncrasie’ (Van Dale: 3 individueel bepaalde eigenaardigheid (bv. mbt. het taalgebruik)) hem alweer het etiket ‘intellectueel’ oplevert en hij zegt dat men hem met dát kruis nu al een half leven stokken in de wielen steekt.
dag 673 – 090620 zaterdag
baraque lecture 4
Ik weet niet wat ik van De badkamer van Jean-Philippe Toussaint moet denken. Eerste vaststelling: Toussaint is een succesvol auteur, toch zeker in het Franse taalgebied – en hij heeft dat succes onder andere met zijn debuutroman La Salle de bains uitgebouwd. Nu weet ik wel dat de Franse lezer met Perec en Oulipo & tutti quanti niet onvoorbereid aan de start verschijnt als het om experimentele literatuur gaat. En feit is ook dat in het Nederlandse taalgebied onze naar ‘Allerheiligen’ genaamde auteur niet al te veel potten breekt: apart uitgegeven (bij Van Gennep) of gebundeld (bij Prometheus), de vertalingen van de ‘romans’ De badkamer, Meneer en Het fototoestel belanden steevast bij De Slegte. De Nederlandse en Vlaamse lezers lusten geen pap van de Franstalige Brusselaar.
Toussaint doet me in zijn beste momenten aan Modiano denken: schijnbaar eenvoudig, heel sfeervol, dreiging aangelengd met een vleugje humor – al lijkt Toussaint mij toch méér dan Modiano dat typisch Belgische absurdisme, met tentakels naar het stripverhaal en Magritte, met zich mee te dragen.
Waar gaat het in De badkamer over? Een depressieve mens zit in zijn badkamer. Hij gebruikt zijn bad als ligstoel en komt daar niet uit. Twee Poolse huisschilders zitten ondertussen in zijn keuken, wachtend op orders en verf, pinten te drinken. Het lief van de depressieve mens verliest maar heel langzaam haar geduld. Pas nadat hij een paar weken in een niet nader genoemde Italiaanse stad met dogenpaleizen en vaporetto’s heeft doorgebracht, zonder ook maar iets te doen, geeft ze er de brui aan. De depressieve mens besluit alsnog iets met zijn leven aan te vangen wanneer hij een hem nauwelijks bekende arts, die het er op aanlegt een tennispartner te worden, hoort zeggen, bij het genot van een ‘Pimm’s’ genaamd goedje, ‘dat dit nu geluk was’.
Daarover gaat het. Ik val niet steil achterover van enthousiasme. Het was niet de eerste keer, overigens, dat ik mijn tanden heb stukgebeten op die Toussaint. Volgend jaar na Pasen nog eens proberen.
Ik weet niet wat ik van De badkamer van Jean-Philippe Toussaint moet denken. Eerste vaststelling: Toussaint is een succesvol auteur, toch zeker in het Franse taalgebied – en hij heeft dat succes onder andere met zijn debuutroman La Salle de bains uitgebouwd. Nu weet ik wel dat de Franse lezer met Perec en Oulipo & tutti quanti niet onvoorbereid aan de start verschijnt als het om experimentele literatuur gaat. En feit is ook dat in het Nederlandse taalgebied onze naar ‘Allerheiligen’ genaamde auteur niet al te veel potten breekt: apart uitgegeven (bij Van Gennep) of gebundeld (bij Prometheus), de vertalingen van de ‘romans’ De badkamer, Meneer en Het fototoestel belanden steevast bij De Slegte. De Nederlandse en Vlaamse lezers lusten geen pap van de Franstalige Brusselaar.
Toussaint doet me in zijn beste momenten aan Modiano denken: schijnbaar eenvoudig, heel sfeervol, dreiging aangelengd met een vleugje humor – al lijkt Toussaint mij toch méér dan Modiano dat typisch Belgische absurdisme, met tentakels naar het stripverhaal en Magritte, met zich mee te dragen.
Waar gaat het in De badkamer over? Een depressieve mens zit in zijn badkamer. Hij gebruikt zijn bad als ligstoel en komt daar niet uit. Twee Poolse huisschilders zitten ondertussen in zijn keuken, wachtend op orders en verf, pinten te drinken. Het lief van de depressieve mens verliest maar heel langzaam haar geduld. Pas nadat hij een paar weken in een niet nader genoemde Italiaanse stad met dogenpaleizen en vaporetto’s heeft doorgebracht, zonder ook maar iets te doen, geeft ze er de brui aan. De depressieve mens besluit alsnog iets met zijn leven aan te vangen wanneer hij een hem nauwelijks bekende arts, die het er op aanlegt een tennispartner te worden, hoort zeggen, bij het genot van een ‘Pimm’s’ genaamd goedje, ‘dat dit nu geluk was’.
Daarover gaat het. Ik val niet steil achterover van enthousiasme. Het was niet de eerste keer, overigens, dat ik mijn tanden heb stukgebeten op die Toussaint. Volgend jaar na Pasen nog eens proberen.
maandag 6 juli 2009
facebookbericht 16
zag gisterenavond de rij appartementen in De Panne rood kleuren en dat er dus toch iets van schoonheid in die betonwand schuilt.
dag 672 – 090619 vrijdag
droom #24
Ik ontwaak om half zeven uit een zeer ingewikkelde, langdurige en ongemeen heldere droom.
Ik ben in een park. Bij een hoger gelegen, cirkelvormig en droog staand waterbekken staat een vrouw. Zij is de koningin van Nederland en maakt een gemene opmerking over mijn privéleven. Ik vermoord haar. (Hoe, dat heeft mijn droomcensor niet laten passeren.) Ik bel meteen de hulpdiensten. De persoon die het eerste bij mij is, blijkt de kroonprins te zijn. Hij is heel vriendelijk. Ik laat me door hem in de handboeien slaan en gevankelijk wegvoeren. Hij behoedt er mij voor in de handen van het woeste volk te vallen. Ik ontsnap aan een gewisse lynchpartij. Daarvan heb ik een zeer helder besef. En ook van het feit dat mijn leven door mijn daad een drastische wending krijgt.
Volgende onderdeel: het onderzoek. Een heel vriendelijke mevrouw stelt me allerlei psychologische vragen. Ik vind dat prettig. Bijvoorbeeld: zou ik liever met mijn zus gaan wandelen dan mijn moeder een cadeau geven? Het volgende onderzoekje is bij een man. Er komen aquarellen aan te pas. Aan de hand van die plaatjes wordt duidelijk dat ik heel veel aandacht nodig heb. Heb ik daarom die moord gepleegd?
Deel drie. Ondertussen is de mediamolen op gang gekomen. Ik mag, vreemd genoeg, mij vrij over straat naar mijn cel begeven. Ik zoek dekking want daar komt weer iemand die erop uit lijkt mij te lynchen. Ik voel me in het nauw gedreven en vraag me af ik niet beter zelfmoord zou plegen. (Al was het maar om de psychologische tests te weerleggen die hebben aangetoond dat ik alvast die neiging niet heb.)
Ik ontwaak om half zeven uit een zeer ingewikkelde, langdurige en ongemeen heldere droom.
Ik ben in een park. Bij een hoger gelegen, cirkelvormig en droog staand waterbekken staat een vrouw. Zij is de koningin van Nederland en maakt een gemene opmerking over mijn privéleven. Ik vermoord haar. (Hoe, dat heeft mijn droomcensor niet laten passeren.) Ik bel meteen de hulpdiensten. De persoon die het eerste bij mij is, blijkt de kroonprins te zijn. Hij is heel vriendelijk. Ik laat me door hem in de handboeien slaan en gevankelijk wegvoeren. Hij behoedt er mij voor in de handen van het woeste volk te vallen. Ik ontsnap aan een gewisse lynchpartij. Daarvan heb ik een zeer helder besef. En ook van het feit dat mijn leven door mijn daad een drastische wending krijgt.
Volgende onderdeel: het onderzoek. Een heel vriendelijke mevrouw stelt me allerlei psychologische vragen. Ik vind dat prettig. Bijvoorbeeld: zou ik liever met mijn zus gaan wandelen dan mijn moeder een cadeau geven? Het volgende onderzoekje is bij een man. Er komen aquarellen aan te pas. Aan de hand van die plaatjes wordt duidelijk dat ik heel veel aandacht nodig heb. Heb ik daarom die moord gepleegd?
Deel drie. Ondertussen is de mediamolen op gang gekomen. Ik mag, vreemd genoeg, mij vrij over straat naar mijn cel begeven. Ik zoek dekking want daar komt weer iemand die erop uit lijkt mij te lynchen. Ik voel me in het nauw gedreven en vraag me af ik niet beter zelfmoord zou plegen. (Al was het maar om de psychologische tests te weerleggen die hebben aangetoond dat ik alvast die neiging niet heb.)
dag 671 – 090618 donderdag
droom #23
Ik ben in een krantenwinkel, op zoek naar een fijne zwarte stift. Het is lastig om aan de winkelmevrouw uit te leggen welke fijne zwarte stift ik precies wil. Neen, niet een Artline, zo’n architectenstift. Ook niet zo’n natte waarmee kinderen graag tekenen en kleuren. Ook niet een cd-marker. Neen, iets tussenin. Dat ene soort viltstift waarmee mijn handschrift op zijn voordeligst uitkomt. Ik heb er ooit zo eens eentje gehad, maar ja, welk merk? Ik weet het ook niet meer.
Ik ben in een krantenwinkel, op zoek naar een fijne zwarte stift. Het is lastig om aan de winkelmevrouw uit te leggen welke fijne zwarte stift ik precies wil. Neen, niet een Artline, zo’n architectenstift. Ook niet zo’n natte waarmee kinderen graag tekenen en kleuren. Ook niet een cd-marker. Neen, iets tussenin. Dat ene soort viltstift waarmee mijn handschrift op zijn voordeligst uitkomt. Ik heb er ooit zo eens eentje gehad, maar ja, welk merk? Ik weet het ook niet meer.
zondag 5 juli 2009
44 * 28,07 * 800
In de fietspadchaos aan het station rijd ik twee keer kort na elkaar bijna tegen iemand aan. Ik hoor de boze opmerkingen niet want ik rijd met de oortjes in en dat helpt me om met kleine tred een stevig tempo aan te houden langs het kanaal tot in Sint-Joris. Love to burn! Gerafelde roem! Het is een hele tijd geleden dat ik op dit traject heb gereden en af en toe komt het me dan ook voor dat er een huis is verdwenen, bijgebouwd, verplaatst eventueel. Knesselare en dan achter Oedelem om terug richting Male, om dan langs de Aardenburgse Weg de Damse Vaart te bereiken en terug Brugge binnen te rijden.
dag 670 – 090617 woensdag
droom #22
Op mijn werk word ik overstelpt met klussen die ik ooit had beloofd te zullen doen maar die ik had laten liggen en die ik zelfs vergeten was. Maar nu zijn ze daar dus weer. Zo komt mijnheer E aandraven met een gezelschapsspel. Het gaat over de oorlog tussen Israël en Palestina, en ik moet het recenseren. Ook moeten er computers worden verplaatst, samen met de daaraan bevestigde schermen en klavieren. M helpt me maar al spoedig raakt alles hopeloos in de war. Ik besef dat het eenvoudiger ware geweest indien we eerst alles zouden hebben losgekoppeld.
Op mijn werk word ik overstelpt met klussen die ik ooit had beloofd te zullen doen maar die ik had laten liggen en die ik zelfs vergeten was. Maar nu zijn ze daar dus weer. Zo komt mijnheer E aandraven met een gezelschapsspel. Het gaat over de oorlog tussen Israël en Palestina, en ik moet het recenseren. Ook moeten er computers worden verplaatst, samen met de daaraan bevestigde schermen en klavieren. M helpt me maar al spoedig raakt alles hopeloos in de war. Ik besef dat het eenvoudiger ware geweest indien we eerst alles zouden hebben losgekoppeld.
zaterdag 4 juli 2009
facebookbericht 15
hoopt dat het nieuwe album van Gérald de Palmas, dat in november uitkomt, even goed zal zijn als Les Lois de la Nature.
dag 668 – 090615 maandag
baraque lecture 3
Het personage Guy de Vere in Dans le café de la jeunesse perdue van Patrick Modiano heeft een nog niet zo slecht idee voor een sociale activiteit. Hij legt briefjes op de toog van zijn boekhandelaar: kom dan en daar bij mij langs, zo en zo laat, ik zal er gedurende één uur enkele tekstfragmenten voorlezen. Niets meer dan dat. Enkele mensen komen in vertrouwen, ze luisteren naar de voorlezing en gaan dan weer naar huis. Het ritueel herhaalt zich elke maand. Het groeit uit tot een gebeurtenis waar velen naar uitkijken. Ik zou het wel eens willen proberen. Zou u komen? U zou wel bereid moeten zijn om te staan mocht u met velen zijn want ik heb niet veel stoelen.
Het personage Guy de Vere in Dans le café de la jeunesse perdue van Patrick Modiano heeft een nog niet zo slecht idee voor een sociale activiteit. Hij legt briefjes op de toog van zijn boekhandelaar: kom dan en daar bij mij langs, zo en zo laat, ik zal er gedurende één uur enkele tekstfragmenten voorlezen. Niets meer dan dat. Enkele mensen komen in vertrouwen, ze luisteren naar de voorlezing en gaan dan weer naar huis. Het ritueel herhaalt zich elke maand. Het groeit uit tot een gebeurtenis waar velen naar uitkijken. Ik zou het wel eens willen proberen. Zou u komen? U zou wel bereid moeten zijn om te staan mocht u met velen zijn want ik heb niet veel stoelen.
vrijdag 3 juli 2009
dag 667 – 090614 zondag
In Panorama treden de drie partijvoorzitters op wier familienaam met ‘De’ begint. Daarna is er een portret van Toots Thielemans. Ik hou niet van zijn muziek, of eigenlijk: van het instrument dat hij bespeelt, maar het is onmogelijk niet van de man te houden. Hij zegt bijvoorbeeld niet op verongelijkte toon: ‘Ik ben geen sant in eigen land’ nadat de Belgische kranten ‘niet meer dan drie lijntjes’ hebben gewijd aan zijn doorbraak in de VS, maar wel: ‘De Belg is soms hard voor de andere Belg’. Daarmee neemt hij afstand van het geleden leed, terwijl hij de vreugde die het leven en zijn verdiensten daarin hem verschaffen zelf blijft uitstralen. Ook nu nog, met zijn 87 jaar.
facebookbericht 14
zag een ontwerptekening van Stefan Schöning voor een nieuwe generatie dragers van verkeerslichten en stelde vast dat daarop alle lichten op groen stonden.
dag 666 – 090613 zaterdag
Dankzij de verenigde fotobloggers krijgen we bij een bezoek aan de tentoonstelling ‘Trinity’ gratis een korte ontmoeting met fotograaf Carl De Keyzer. Voor zover de bloggers niet aan het fotograferen zijn,
...stellen ze vragen. De Keyzer antwoordt vriendelijk en genereus. Eén op de tweehonderd foto’s, dat is ongeveer de rato. Storende elementen verwijderen of een lucht wat doordrukken, dat mag, maar voor het overige is gefotoshop uit den boze wanneer aan de (inhoudelijke) essentie van de foto wordt geraakt. Privacy? De fotograaf gebruikt de individuen die voor zijn lens komen als iconen om zijn boodschap kracht bij te zetten. Die boodschap is er altijd eerst. Zo start hij binnenkort een project ‘De Europese kusten’ en de inhoud ligt al vast: de dreiging die uitgaat van een zee waarvan de spiegel binnenkort zal stijgen. De boodschap ligt al min of meer vast, ongeacht wat de fotograaf aan toevallige invullingen te zien zal krijgen. Europa telt vele duizenden kilometers kust en het project zal vier jaar duren. Privacy nog eens: soms gebeurt het wel eens dat een persoon te kennen geeft niet in het beeld te willen. Dan is een panoramische camera wel handig: die fotografeert zo breed dat je helemaal in de hoek van het kader een persoon kunt binnensmokkelen die denkt helemaal buiten de focus te vallen. Er zijn trouwens wel een paar trucs om mensen onverhoeds op de sensor vast te leggen. Doen alsof je langdurig ergens anders naar mikt, en dan plots toch naar het ondertussen in de ooghoek geobserveerde onderwerp zwenken en afdrukken bijvoorbeeld. De formaten (in de drie onderdelen van de tentoonstelling afwijkend) zijn geïnspireerd door de schilderkunst: statieportretten, panorama’s en kabinetten. Verder gaan de vragen over de financiële kant van de zaak, de wereldwijde crisis in de fotografie, ook bij Magnum, de ontmanteling van de persfotografie door bijvoorbeeld journalisten op pad te sturen met een compact toestelletje, enzovoort… Hoe voelt het om als fotograaf in oorlogsgebied te werken? Carl De Keyzer zoekt het gevaar niet op, hij is vooral geïnteresseerd in de plek waar het onheil is voorbijgekomen. Gewonden of doden zal hij nooit in beeld brengen. Dat moet wel gebeuren, voor de sensibilisering, maar hij laat het liever aan andere fotografen over. Hij gaat over het algemeen zeer discreet, terughoudend te werk. Hij krijgt de eigenschap toegedicht ‘onzichtbaar’ te zijn: mensen merken zelden op dat hij aan het fotograferen is. De explosie van het aantal fotografen? Geen probleem! Het aantal goede jonge fotografen stijgt, en over het algemeen geldt: hoe meer zielen hoe meer vreugd.
donderdag 2 juli 2009
facebookbericht 13
hoort van X dat Y op het nieuwe huwelijksfeest van haar ex-man een zelfmoordpoging ondernam en vraagt zich af hoe autistisch pijn kan worden en, mutatis mutandis, hoeveel pijn autisten moeten lijden.
facebookbericht 12
hoorde eergisteren op de trein een Fortis-man tegen zijn collega’s opscheppen hoe hij, telkens er weer een klant dreigde dat hij naar Argenta zou verhuizen, een krantenartikel bovenhaalde over een frauduleuze kantoordirecteur van die concurrent en reken maar dat die klant snel bijdraaide!
Abonneren op:
Posts (Atom)