zondag 27 juli 2008

De precisie van de nacht achter de verste verte (3/6)

Hier de derde aflevering van zes over de Poëziezomer van Watou. De volledige tekst verscheen in de Poëziekrant.

Le moment décisif
Nog een betreurde op deze tentoonstelling is de Belgische fotograaf Patrick De Spiegelaere. Van hem zijn twee foto’s tentoongesteld – en die brengen elk op hun manier de beweging in beeld. Op de ene foto (‘Piazza di Popolo, Rome, 1997’) zien we een met een zeil tegen de regen afgedekte rij fietsen. Ze staan stil, verkeren buiten hun functie. Op de andere foto (‘Rua A. Rosa, Lissabon, 2004’) springt een man over een tramspoor.
Door het tegenlicht zien we wat meer op de voorgrond zijn schaduw meespringen. Die constellatie herkennen we: Henri Cartier-Bresson maakte in 1932 een gelijkaardige, zeer beroemde foto, en ook daar raakt de man, die over een plas springt waardoor zijn weerspiegeling meespringt, zijn evenbeeld net niet. Le moment décisif – de foto werd gemaakt op dat ene, ‘beslissende’ moment. Dat mechanisme is niet van toepassing op de foto van de toegedekte fietsen. Maar ook niet op die spiralende kabels. Le moment kan enkel décisif zijn als het zich maar één keer voordoet, als het eenmalig is.

We leren hier met andere woorden veel bij over...

Beweging

Jij huilt hier, daar wordt gedanst.
En ze dansen in jouw traan.
Zij vieren feest, hebben plezier,
zij begrijpen er niets van.
Haast spiegelglinsteringen,
haast kaarsenflakkeringen.
Bijna trappen, bijna galerijen.
Als een manchet, als een geste.
Dat leeghoofd waterstof met zuurstof.
Die rakkers chloor en natrium.
Dat fatje stikstof – in reidans
onder de koepel, vallend,
vliegend, wervelend, steeds weer.
Jij huilt, zij horen niets liever.
Eine kleine Nachtmusik, hun bal.
Wie ben je, mooi maskermeisje?

Wislawa Szymborska (uit: Einde en begin)


Bewegingen, daar horen ook de schijnbewegingen bij. We zien ze in de anderhalf uur durende video van Douglas Gordon en Philippe Parreno over de Franse voetbalgod, tevens gevallen engel, Zinédine Zidane. Door iedereen geliefd, hoewel bij hem op belangrijke momenten de stoppen wel eens konden doorslaan. Het shot waarop we Zidane, voor de zoveelste keer met rood bestraft na een gemene uitbarsting, in koninklijk Real-shirt de spelerstunnel zien opzoeken onder een tribune met luid applaudisserende aanhang, is bepaald indrukwekkend: een kleine, nietige man verdwijnt in die boogvormige spelerstunnelingang als een muis in een muizengat in de plint, en dat onder een grote, luidruchtige massa die géén, wat je misschien zou kunnen verwachten, afkeuring laat blijken maar integendeel enkel beate en onvoorwaardelijke adoratie.

De kaarsenflakkering in het gedicht van Wislawa Szymborska (vertaald door Gerard Rash, ook al dood) licht, samen met die hele chemische rimram van water-, zuur- en stikstof, nog eens op in de bliksemende tak van Mario Airò op de zolder van de Blauwhuys-schuur. Je moet er echt naar blijven kijken (en dan nog op het juiste moment níet met je ogen knipperen) om het moment décisif van deze installatie te vatten. Een timer projecteert een fractie van een seconde lang een lichtflits op enkele aan het dakgebinte opgehangen neerwaarts hangende takken – waardoor je de indruk krijgt, heel even, dat het binnen bliksemt. Ja, bij dit ‘vuurwerk opspuitend in de lucht’ (‘Kijken in de flits’ van Peter Verhelst uit: Nieuwe sterrenbeelden, buiten onder een boom te beluisteren) is de verte wel heel dichtbij. (‘alleen als we vallen / hebben we het hart van de zon bereikt.’)

De onvoorstelbare verte is er ook in het nochtans Europese Roemenië waar Joost Conijn met zijn ‘Wooden Car’ (video) heen reist: wat een vreemdheid, zeg! Vreemde auto, vreemde mensen! Maar onvoorstelbare verte is er ook veel dichter bij huis: in de tientallen bordjes met toponiemen die allemaal op het typisch Vlaamse suffix -gem eindigen (Lovendegem, Zevergem, Izegem…) en die Gery De Smet heeft opgehangen onder de dakpannen van het Rusthuis waar de mensen, laat ons het maar onder ogen zien, zich voorbereiden op de ‘nabije verte’. Bij het binnenkomen weerklinkt ‘Men moet’ van Gerrit Kouwenaar (uit: De tijd staat open):

Men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis
nog vellen, men moet zijn winter nog sneeuwen

men moet nog boodschappen doen voor het donker
de weg vraagt, zwarte kaarsen voor in de kelder

men moet de zonen nog moed inspreken, de dochters
een harnas aanmeten, ijswater koken leren

men moet de fotograaf nog de bloedpas wijzen
zijn huis ontwennen, zijn inktlint vernieuwen

men moet nog een kuil graven voor een vlinder
het ogenblik ruilen voor zijn vaders horloge –


Wie heeft zijn Poëziezomers geteld? Dit is de 28ste.