080701 – Jeroen Brouwers liet zich halfweg de jaren negentig meesleuren in een creatieve zondvloed, het ene geschrift na het andere ontsproot aan zijn pen, die niet zelden in donkere inkt werd gedoopt om vervolgens in opgezwollen ego’s te worden geprikt. Brouwers zelf had ook een gevoelig huidje, dat blijkt al uit de naam van de uitgeverij die hij zelf, onder het protectoraat van uitgeverij Atlas weliswaar, vanuit het Limburgse Zutendaal oap begon te bestieren om zijn overdadige creativiteit te kanaliseren: Noli me tangere.
Misschien heeft Brouwers in die jaren wel een beetje té veel gepubliceerd. Maar, zo denk ik dan, in dat teveel schuilt nog zoveel moois dat het schuim van Brouwers mij nog altijd méér waard is dan de ‘eigenlijke’ pint van veel van zijn collega’s die ook menen te moeten publiceren maar die niet tot aan de grote stilist zijn enkels reiken.
Mede dankzij deze effectief in bedrukt papier omgezette redundantie heb ik mij een paar dagen kostelijk kunnen vermeien met de ‘Extra Edietzie’ van Feuilletons, het volledig door de meester zelve bij elkaar geschreven privétijdschrift waarvan er, als ik wel ben ingelicht – en de geautoriseerde website des schrijvers lijkt mij redelijk afdoende om dat te veronderstellen – inmiddels een stuk of zes ‘edities’ zijn verschenen.
Ik herinner mij er ooit vier van te hebben bezeten en het ooit, in een vlaag van verstandsverbijstering, nodig te hebben geacht ze allevier te versjacheren. Een tijd het belang van Brouwers voor onze letteren níet naar waarde inschatten, staat, zo weet ik nu, gelijk met verstandsverbijstering. Ik heb, gode zij gedankt, onlangs, nog steeds rouwig om die vlaag, drie van die vier Feuilletons opnieuw kunnen verwerven – en wel voor een alles bij elkaar nog vrij matige prijs waardoor het verlies dat ik door mijn overhaaste en ondoordachte versjachering heb geleden alles bij elkaar nog vrij beperkt is gebleven.
Dat beperkte verlies wordt nu meer dan goedgemaakt door het grote plezier dat het lezen van deze schot- en andere schriften mij verschaft.
Het plezier begint al met de vermelding ‘Extra Edietzie’. Afgezien van de naam die in deze opzettelijke verschrijving gevat is, Ronald Dietz, het voorwerp van Brouwers’ toorn – die zo omvangrijk is dat er inderdaad een volledige aflevering nodig is om hem te blussen –, is het natuurlijk op zich al vrij grappig, en niet van ironie gespeend, dat er al van een ‘extra’ editie sprake is nadat er nog maar één Feuilleton is geschreven. Alsof de schrijver suggereert: mijn inspiratie en schrijflust zijn dermate overvloedig dat ik nú al buiten mijn vooropgestelde oevers moet treden!
Ronald Dietz is iets in de uitgeverswereld – enfin, het doet er niet veel toe. (Ik weet niet of Dietz nu nog, twaalf jaar later, iets is.) Alleen is het zo dat Brouwers met deze man – ‘Hij rijmt op niets’ – een stevig eitje te pellen heeft en op een dermate briljante manier meer dan honderd vijftig bladzijden wijdt aan deze kommapunt in een voetnoot van de vaderlandse literatuurgeschiedenis dat u, wij, ik, lezers, daar bijzonder veel leesgenot aan overhouden. En zin krijgen in meer en uiteraard ook steviger en ernstiger bedoeld essayistisch werk van deze – wat mij betreft – grootste levende Nederlandstalige auteur. Hetgeen in overvloedige mate bestaat.
Eén staaltje, één uit de vele mogelijke staaltjes:
Het oude uitgeversvak, ik heb daar eerder over geschreven, begon in die jaren al ernstig te verloederen tot wat het thans is: – thans moet er, ten koste van wat ook, geld worden ‘gemaakt’. Marketing. Management. Snelle omzet. De publiciteit ‘bespelen’. Instant-succes. Flikker de rotzooi maar op de markt. Het uitgeverstype Lubberhuizen, Van Oorschot, ook Sontrop in zijn beste jaren behoorde hier nog toe, verdween en ruimde plaats voor het Dietzdom, de geldmachine, de zakjapanner, de commerciepotentaat die over lijken gaat. Dat het hele zogenaamde ‘boekenvak’ thans op instorten staat, is niet verwonderlijk.
Jeroen Brouwers, Feuilletons. Extra-Edietzie (Zutendaal 1996), 21