woensdag 16 juli 2008

Dag 321 vVH&C

080706, 080707 – Zappendeweg komen we uit bij de film Rabbi Jacob uit 1973 van Gérard Oury met Louis de Funes. Een DS met bovenop, omgekeerd, een vastgebonden boot, komt ondersteboven in het water terecht, waardoor we nu een bovenop een boot omgekeerd vastgebonden DS voorbij zien varen. Daarna: zotte mannen die elkaar in een fabriek achtervolgen. Ze komen in de machines terecht, vallen in een gat, slalommen op een glijbaan die hen in een tot de boord gevuld preparatievat doen belanden waarin een substantie aan het broebelen is. We bevinden ons in een kauwgumfabriek. Het goedje is behalve gifgroen ook spekglad en heeft een zeer sterk ontwikkeld kleefvermogen – hilariteit verzekerd.

Na een kwartiertje, laat ons zeggen tot het eerste reclameblok, hebben we het ongeveer gehad. Maar ik heb me toch goed geamuseerd. De bekkentrekkerij van Louis de Funes, de voorspelbare gags, de overacting en de onwaarschijnlijke plotwendingen neem ik er voor lief bij – dit is een potje pretentieloze onnozeliteit, wat mij betreft na vijfendertig jaren nog niet verouderd. Een beetje wel, maar toch niet helemaal. Van bijvoorbeeld La grande Vadrouille (eveneens Oury, 1966, met Funes maar ook Bourvil) kan ongeveer hetzelfde worden gezegd. Niet dat ik die film elke week zou kunnen bekijken, maar zo eens om de vijf jaar, mag ik er, bijvoorbeeld met een kater of bij zeer zwaar herfstweer, wel eens van genieten.

Het kan dus niet aan mijn onvermogen om humor te smaken liggen dat ik onlangs een beetje op mijn honger bleef zitten bij Bienvenue chez les Cht’is (Dany Boon, 2008), een Franse komedie die nu al alle kassarecords van La grande Vadrouille heeft gebroken. Best wel grappig, maar niet meer grensverleggend en, vooral, je hebt acteurs nodig van het kaliber Funes-Bourvil om de slapstick aanvaardbaar te maken. Ook de zoveelste heruitzending van Monty Python’s Flying Circus stelt teleur. Ja, na veertig jaar kun je toch niet anders dan vaststellen dat dit gedateerd is – wat niet wegneemt dat je de historische kwaliteit ervan kunt blijven bewonderen: Monty Python blijft natuurlijk de referentie van alle komedie. Al zit het in een andere traditie, de Britse stand-up comedy, dan Oury of Boon, die nauwer aanleunen bij de vaudeville.

Veeleer Brits, zeker qua absurdistische inspiratie, is ook Het Peulengaleis van Bart Peeters en Hugo Mathijssen. Daar heb ik altijd heel hard om kunnen lachen, maar groot was mijn teleurstelling toen ik een week of drie geleden de eerste aflevering van een nieuwe reeks mocht aanschouwen. Hoe snel is tegenwoordig iets verouderd! Hoe moeilijk moet het zijn om vandaag nog baanbrekend te zijn!

Het verschil in de humor tussen Oury en Cleese, is wellicht het verschil tussen het pretentieloos dwaze (dat nauwelijks veroudert) en het vernieuwend dwaze (dat maar één keer vernieuwend kan zijn en dus wél aan veroudering onderhevig is).